[Column De Verwondering 2020 #3]
Sinds een jaartje heb ik een moestuin. Een lapje grond van niks, het mag geen naam hebben. Al zijn de boontjes om te smullen, ik geloof niet dat ik ooit groene vingers zal krijgen.
Eigenlijk heb ik de tuin ook niet voor de groenten. Die paar vierkante meter zijn voor mij een behapbaar lesje filosofie. De aarde die ik omspit, de zaden die ik plant, zon en regen die ik niet in de hand heb, en het geduld die het vraagt voor er iets groeit – ze zijn een zinnebeeld van het proces van het leven zelf. Je kunt er een heel boek over schrijven; Sue Stuart-Smith deed dat met Tuinieren voor de geest.
Ik hou hier het nu maar bij één inzicht, nu het over dromen gaat: de tuin leert me hoe bedrieglijk het onderscheid tussen idealisten en realisten is, tussen fantasten en hen die zich aan de feiten willen houden. De feiten, dat zijn immers de zaden die ik in het voorjaar uit een papieren zakje haal en in de grond stop. Ze zitten vol potentie, maar ze verpieteren zonder mijn verbeeldingskracht dat ze straks vrucht zullen dragen. Het blijven, aan zichzelf overgelaten, stomme feiten.
Verbeelding, las ik ergens, is “het vermogen om het actuele te zien in het licht van het mogelijke”. Als je het zo omschrijft is verbeelding geen hobbyisme voor dichterlijke zonderlingen, maar dagelijkse kost voor ieder mens die iets wil in en met het leven. We doen eigenlijk niets anders dan ons van alles te verbeelden. In een moestuin verbeelden we de oogst. Maar ook in ons werk, de opvoeding van onze kinderen, de opleiding die we volgen, de zonnepanelen op ons dak, de politieke keuzes die we maken, de liefde die we iemand verklaren dromen we hardop. Feiten zijn belangrijk, zeker, onderschat ze niet, maar ze vormen slechts het startpunt voor wat we erin zien en wat we ermee doen.
Rutger Bregman constateert in zijn bestseller De meeste mensen deugen dat ‘realisten’ vandaag meestal cynici zijn die menen dat het met deze wereld toch nooit wat kan worden. Ze hebben ‘idealisten’ als tegenhanger, wereldvreemde dromers, die de feiten niet willen erkennen. Bregman stelt voor dat onderscheid niet meer te maken en het voortaan over ‘possibilisten’ te hebben: mensen die het actuele in het licht van de mogelijkheden zien. Mogelijkheidsmensen, noemde Robert Musil dit type mensen in zijn roman Man zonder eigenschappen. Hij had er een zwak voor. “Als er werkelijkheidszin bestaat, moet er ook mogelijkheidszin bestaan. Wie dit bezit zegt bijvoorbeeld niet: hier is dit of dat gebeurd, zal gebeuren, moet gebeuren; maar hij bedenkt: hier zou, moest, of had iets kunnen gebeuren, en als je hem dan van het een of ander uitlegt dat het is zoals het is, dan denkt hij: ach, het zou waarschijnlijk ook anders kunnen zijn.”
Ik hoop ook op veel krachtige mogelijkheidsmensen vandaag. Mensen die zich niet neerleggen bij het sombere toekomstscenario van een oververhitte, onleefbare planeet, maar op grond van de feiten denken: “ach, het kan waarschijnlijk toch ook nog anders?”