Tags
Interview t.g.v. afscheid PThU, PThUnie jg. 15, nr. 2, september 2021, 30 – 33.
Half augustus 2021 ging hij met emeritaat, maar de periode die daaraan voorafging ervoer Frits de Lange al als een ‘zachte landing’ in die nieuwe levensfase. Het geven van colleges en het begeleiden van studenten en promovendi gaven hem genoeg te doen, maar bij de toekomstplannen van de universiteit was hij toch net iets minder betrokken. ‘Collega’s gaan je toch een beetje zien als de gaande man’, zegt hij met een glimlach. Is dit misschien een voorbeeld van de zelfrelativering die hij in zijn nieuwe boek Eindelijk volwassen als een van de zegeningen van de ouderdom beschouwt? PThUnie sprak met hem over die tweede levensfase – en wat daaraan voorafging.
Net in het jaar dat je met emeritaat gaat, scoor je met een boek over ouder worden.
‘Ja, wat een timing hè? Het is een toevallige samenloop van omstandigheden, maar voor de ontvangst van het boek werkt het wel goed. Ik noem mezelf een oudere in opleiding: ik zit pas in de eerste klas en kijk naar al die jongens en meisjes van tachtig en negentig, die al veel verder zijn. Daar heb je als eersteklasser diep respect voor. Als het om ouderdom gaat, kom ik nog maar net kijken.’
Als wetenschapper ben je al heel lang met dit thema bezig.
‘Klopt. Ik schrijf al twintig jaar over vergrijzing, ouder worden, ouderenzorg… Ik ben niet echt een vakgerontoloog geworden, maar ik heb wel geprobeerd om vanuit de theologie een existentiële gerontologie te ontwikkelen, ook samen met collega’s van de Universiteit voor Humanistiek en in het buitenland. Bij die tak van gerontologie draait het om waardigheid: hoe word je op een goede manier oud? We zijn er denk ik in geslaagd dat aspect van het ouder worden sterker naar voren te brengen. Waardigheid is een term die een existentiële en ook ethische kant naar voren haalt. Healthy aging is vaak gericht op de buitenkant. Je moet bewegen, bewegen, bewegen! En terecht. Maar vergeet de binnenkant niet. En de intermenselijke. Dat is het thema waar ik me mee bezig houd.’
Had je als jonge ethicus ooit verwacht bij dit thema uit te komen?
‘Nee, absoluut niet. Toen ik er zo’n twintig jaar geleden mee begon, zeiden collega’s in Kampen tegen mij: leuk onderwerpje hoor, maar je schrijft er een boek over en het is klaar. Terwijl ik toen al het idee had: dit is een breed onderzoeksterrein én het zit er aan te komen. We vergrijzen. En die vergrijzing is niet een eenmalig golfje, het is een vloed die over ons heen komt. Ook jij en de generatie na jou zullen met een vergrijzende samenleving te maken hebben. Oude mensen worden steeds ouder worden en er komen relatief steeds minder jonge mensen. Die demografische transitie is ongekend en niet meer terug te draaien.’
En jij dacht: daar moet ik een existentiële bodem onder leggen?
‘Niet zo rechtstreeks. Ik merkte vooral dat allerlei vragen niet gesteld werden; vragen die ik zelf wél had. Ik zag mijn ouders oud worden. Ik zag ze op mijn veertigste als heel oude mensen. En ik dacht: wil ik dat ook? Gaat dat met mij ook zo? Daar kwam voor mij nog iets bij. Daarvóór deed ik alles een beetje. Ik was generalist en ik schreef over alles wat los en vast zat. Ik was wat laat met het vinden van een specialisme. En in deze onderzoekslijn vond ik een aangename focus. Alles uit je vak kun je er in stoppen. Ik houd me als ethicus bezig met hoe we een kwade oude dag kunnen vermijden en hoe een goede oude dag tegemoet gaan. Betrokkenheid is daarbij belangrijk. Je moet invoelen wat het betekent om ouder te worden, afhankelijker van anderen te zijn. Het is een fase in de levensloop die nog relatief onbekend is. Bij kinderen en jongeren heb je het over ontwikkelingspsychologie, pedagogiek, catechetiek… Maar wat het betekent om na je zestigste nog verder te leven tot je negentigste? Dat is voor het eerst in de mensheid dat we dat meemaken, zo massaal. Laat mij daar dan maar gedachten over ontwikkelen, laat mij daar dan maar mee bezig zijn. Dat ouder worden een feest is, zul je mij niet horen zeggen. Maar het is ook echt niet allemaal een ramp. In mijn boek wil ik er een positief verhaal over vertellen: dat je als lezer zin krijgt om ook dat deel mee te maken. Het feit dat je er nog bent is toch fantastisch?’
Je kijkt uit naar je oude dag?
‘Ja hoor. Het voordeel van mijn type beroep is dat je lang kunt blijven doen wat je al deed, in ieder geval een beetje. Ik schrijf. Dat vind ik fantastisch dus dat blijf ik doen, zolang het gaat. En daarbuiten is er ook nog genoeg te beleven. Als je helemaal voor je werk gaat, dan val je na je pensioen in een zwart gat. Daar ga ik echt geen last van krijgen. Ook al omdat ik bepaalde delen van mijn werk niet zal missen.’
Zoals?
‘Theologie zit in zwaar weer. Het is een krimpende sector. Dat zal iedereen herkennen die in de kerk of de theologie werkt. Voor de PThU betekent dat de komende jaren hard werken. Ik ben niet opgegroeid met het binnenhalen van fondsen en ik ben er ook niet zo goed in. De jongere generatie kan dat veel beter. Ik ben blij dat zij dat overnemen.’
Wilde je al vroeg dominee worden?
‘Ik wilde gymleraar worden. Sport vond ik leuk. Maar ik ben bekeerd. In een tijdschrift las ik een reportage over het predikantentekort, met daarbij een foto van een jongen met zó’n haardos, die in de Hebreeuwse bijbel las alsof het de krant was. Toen dacht ik: dat wil ik ook. Ik wilde het naadje van de kous weten. Dat zat voor mij in dat beeld. Als je de bijbel leest in het Hebreeuws, ga je tot de bodem. Je gaat uitzoeken hoe het echt zit.’
Wat vonden je ouders daarvan?
‘Ze vonden het fantastisch dat ik ging studeren. Dat was de gereformeerde emancipatie: je kinderen moesten het beter hebben dan jij. En dan nog dominee worden ook. Maar ze zeiden er wel bij: als je niet meer wilt studeren, kun je nog altijd de overall aantrekken.’
Bracht de studie wat je ervan verwachtte?
‘Helemaal. Ken je dat antiquariaat aan het eind van de Oudestraat nog? Daar heb ik een groot deel van mijn beurs uitgegeven. Thuis hadden we helemaal geen boeken. Ik werd een spons die alles opzoog, ook op het gebied van muziek en theater. In theologisch Kampen heerste een vrije, experimentele sfeer. Intellectuele ballonnen werden opgelaten en ook weer doorgeprikt. Ik denk daar soms met weemoed aan terug.’
Je promoveerde bij Gerard Rothuizen. Wat bracht hij jou?
‘Hij liet me kennismaken met een andere wereld. Literatuur. Poëzie. Hij had iets aristocratisch. Dat was heel anders dan ik gewend was. Die vrijheid, die onafhankelijkheid… Hij fietste op een vrije manier door de theologie. Iedereen had het over het laatste boek van Berkhof. Maar hij liet nonchalant merken dat hij dat niet gelezen had. Bij Bonhoeffer kwam ik iets dergelijks tegen: dat burgerlijke milieu, waar ik nooit bijhoorde. Bonhoeffer had het over de secularisatietheologie, de mondige wereld, de niet-religieuze interpretatie van het christelijk geloof. Dat was voor mijn generatie belangrijk. We wisten: we gaan een nieuwe wereld tegemoet en Bonhoeffer heeft al gevoeld wat voor consequenties dat gaat hebben voor kerk en theologie. Mijn promotie ging over de invloed die Bonhoeffers burgerlijke milieu op zijn theologie had. Rothuizen vond dat de ondertitel moest worden: ‘Een theologische studie’, anders was dat niet duidelijk.’
Na je promotie was je vijf jaar predikant in Parijs. En aansluitend ben je in Groningen les gaan geven.
‘Ja. Aan de staatsopleiding. Daar had ik de schrik van mijn leven, want dat was een échte universiteit hè? Met een totaal ander type theologie; analytisch, op de Engelse leest geschoeid. De school van Hubbeling. Ik moest daar formele logica geven, dus met p’s en q’s. Later heb ik wel eens van studenten gehoord dat dat niet mijn sterkste punt was… Maar ik heb me er doorheen geslagen. En ik heb er veel geleerd: streng denken, streng argumenteren, niet vluchten in one liners en aforismen. Je verhaal moet deugen. Dat was een goede aanvulling op mijn eigen meer essayistische en hermeneutische manier van schrijven.’
Als hoogleraar ethiek aan de PThU kwam je in de problemen met je boek Heilige onrust, een pleidooi voor radicale theologie. Je zei daarin onder meer dat de hemel niet bestond.
‘Die ophef verbaasde me wel een beetje. Het was vooral dat ik me niet druk maak over de hemel. Ook dat komt bij Bonhoeffer vandaan: de aardsheid van het geloof. Het idee dat je gelooft om in de hemel te komen, zou Bonhoeffer ketterij hebben genoemd. Het gaat om het leven nu. Dat kan ik wel zeggen, maar ik heb gemerkt dat als je bij mensen aan hun hemel komt, dan maak je wat bij ze los. Theologie is een rationeel vak, maar ieder woord kan emoties oproepen. Daar moet je zorgvuldig mee omgaan. Ik hoop echt dat er iets is na onze dood, maar ik weet het gewoon niet. En het gaat er volgens mij ook niet om.’
Toch zal op jouw onderzoeksterrein de hemel steeds weer opduiken.
‘Klopt. Tijdens nascholingscursussen heb ik het er vaak over met predikanten die veel uitvaarten doen. Hou het theocentrisch, zeg ik dan. Dat is goed gereformeerd. Mensen gaan terug naar God. Ze mogen zich geborgen weten in God. En daar mag je allerlei beelden voor gebruiken, bijvoorbeeld de hemel. Maar vermijd dat oma een sterretje is geworden. Wij komen bij God vandaan en wij gaan naar God. Dat is de lijn die ik van huis uit heb meegekregen, en die ik ook nu voorsta. Op een mystieke manier geformuleerd: je gaat terug naar de bron. Er is een verhaal van een Indiase Jezuïet, dat het voor mij heel goed zegt. Er was eens een zoutpop met een verlangen naar de zee. Eindelijk kwam hij daar en vroeg aan de zee: wie ben jij? En de zee zei: kom maar hier, dan merk je wie ik ben. En de zoutpop liep de zee in en loste langzaam op. Net voordat hij totaal in de zee opging riep hij uit: “nu weet ik wie ik ben!” Dat opgaan in het grote geheel – dat idee spreekt mij enorm aan. Wat moet ik ermee dat ik als individu, als Frits de Lange, mijn leven in het hiernamaals voortzet, tot in de eeuwigheid? Dat kan ik echt niet uit de traditie halen. Het relativeren van het ego is het centrale thema van mijn boek. En de dood is dan de ultieme relativering.’
Frits de Lange (Vriezenveen, 1955) studeerde theologie aan de Theologische Universiteit Kampen (ThUK). In 1985 promoveerde hij daar cum laude, bij prof. dr. Gerard Rothuizen. Van 1985 tot 1990 was hij predikant in Parijs. Van 1990 tot 1997 doceerde hij ethiek aan de faculteit godgeleerdheid van de Rijksuniversiteit Groningen. Vanaf 1992 was hij tevens (in deeltijd) hoogleraar evangelistiek aan de ThUK. Sinds 1997 is hij hoogleraar ethiek, eerst aan de ThUK en vanaf 2007 aan de Protestantse Theologische Universiteit (tot 2011 in Kampen, sindsdien in Groningen). Sinds 2009 is hij tevens buitengewoon hoogleraar systematische theologie en ecclesiologie aan de Universiteit van Stellenbosch (Zuid-Afrika). Van 2001 tot 2005 was hij twee termijnen rector van de ThUK.