Hartmut Rosa resoneert. De populaire Duitse socioloog uit Jena (geboren in 1965) krijgt veel weerklank met zijn boodschap dat er een oplossing is voor alle wereldproblemen. Hij analyseert haarscherp waar het in onze cultuur aan schort, maar hij wijst ook een uitweg. Rosa is het type denker dat ons weer een beetje moed inspreekt. Wat psychiater Dirk de Wachter doet met zijn boeken over persoonlijke zingeving, doet Rosa in de maatschappijwetenschappen: hij biedt een sprankje hoop aan een wereld op de rand van de afgrond. Rosa is een scherpzinnig socioloog, maar ook een seculiere dominee; hij biedt troost en uitzicht in barre tijden.
Resonantie = zich laten aanspreken
Dat de vergelijking niet ver gezocht is, blijkt uit het boekje Democratie vraagt om religie, dat onlangs in vertaling verscheen. Het is een gelegenheidsgeschrift, de neerslag van een lezing voor het bisdom Würzburg in 2022. Maar reken maar niet dat Rosa zijn kerkelijk gehoor naar de mond praat, als hij beweert dat onze democratie de religieuze bronnen waaruit onze cultuur put nodig heeft om te overleven. Hij vindt in de kerkelijke traditie steun en herkenning voor zijn centrale stelling dat wij op wederkerigheid met de ons omringende wereld zijn aangelegd. Kerken houden namelijk het eeuwenoude besef levend, dat er een appèl op ons wordt gedaan dat niet aan onszelf ontspringt, maar dat ons overstijgt. God roept ons, de naaste spreekt ons aan. Dat spoort naadloos met waarom het Rosa zelf in zijn maatschappijvisie gaat. ‘De maatschappij, en zelfs de democratie, moet het vermogen bezitten zich te laten aanspreken. Ik heb geprobeerd dit vermogen te vatten met het begrip “resonantie”. Dat is niet alleen een vermogen, het is een andere houding tegenover de wereld.’
Rosa doet in zijn toespraak voor het bisdom vervolgens nog eens kort en helder uit de doeken waar het in zijn resonantietheorie om gaat. Onze westerse cultuur is gebouwd op de veronderstelling dat stilstand achteruitgang is. Alles moet altijd sneller om te houden wat we hebben. Op die manier putten we de aarde uit, overvragen we elkaar en branden we ons zelf op. Agressie is de grondhouding waarmee we de wereld, elkaar en onszelf tegemoet treden. Een ecologische, politieke en existentiële crisis is het gevolg. Is langzamer leven dan de oplossing? Is Rosa een ‘onthaastingsgoeroe’? Nee dat is te kort door de bocht; de stelling waarmee hij zijn dikke boek Resonanz (2019) aftrapt is: ‘als versnelling het probleem is, is resonantie de oplossing.’ We moeten uit onze individualistische bubbel worden verlost, en ons laten bekeren tot wederkerigheid. De kern van het probleem is dat we doen alsof we alleen tegenover een onverschillige wereld staan, terwijl we er net al onze vezels mee zijn verbonden.
Na jarenlang alleen maatschappijkritiek te hebben geleverd, komt Rosa nu met een positief alternatief. Wat wederkerigheid kan betekenen in de politiek, de economie, het onderwijs, kunst en cultuur, intieme relaties – Rosa werkt dat in detail in zijn opus magnum uit, maar vat voor zijn kerkelijke gehoor in Würzburg nog eens handzaam de vier momenten in elk resonantiegebeuren samen: er is iets dat me aanspreekt (1) en dat een reactie van mij verwacht (2). Ik word in dat proces veranderd (3), maar hoe, dat heb ik niet zelf in de hand (4). Rosa moest de afgelopen jaren flink aan de bak om zijn verhaal wetenschappelijk onder zijn collega’s te laten landen. Het is ook een grote greep die hij doet, misschien wel een maatje te groot voor een socioloog. En het paradigma van ‘het autonome individu’ is niet zomaar in de sociale wetenschappen van zijn voetstuk te stoten. Maar in de kerk wordt Rosa met open armen ontvangen, alsof hij thuiskomt. ‘Voor mij is het uitgangspunt in het christendom dat de basis van mijn bestaan niet het stille universum, een koud mechanisme, naakt toeval of zelf een vijandige tegenpool is, maar dat er een antwoordrelatie is. “Ik heb je bij je naam geroepen, je bent van mij!” Als dat geen oproep tot resonantie is! Iets riep mij en bedoelde mij.’
Gerd Theissen was Rosa voor
Rosa beperkt zich in zijn lezing strikt tot zijn sociologische vakperspectief. Vakgenoten vragen zich echter af of hij hier niet de grenzen van zijn expertise overschrijdt. Mag hij als wetenschapper nu wel zo’n religieus uitstapje maken, of gaat hij daarmee buiten zijn boekje? Ik denk zelf dat geen van beide aan de orde is. Ik heb een heel ander idee: Rosa maakt in zijn lezing niet even een ommetje in kerkelijke kring, maar komt hier met zijn religieuze coming-out. De hele resonantiegedachte is religieus van oorsprong, is mijn suggestie.
Ik heb dat niet van mijzelf, maar van Gerd Theissen (1943), befaamd Duits theoloog uit Heidelberg, die nota bene al in 1978 een boekje schreef waarin hij resonantie presenteert als centrale religieuze metafoor. In Argumente für einen kritischen Glauben. Oder was halt der Religionskritik stand? zoekt Theissen naar de vitale kern van religie die ook in een seculiere samenleving kan overleven. Theissen schreef later nog meer boeken met Resonanz in de titel, en kreeg een bundel met dezelfde titel bij zijn tachtigste verjaardag. Het kan Rosa toch allemaal niet ontgaan zijn? Ligt Jena dan zover van Heidelberg? Het is daarom op zijn minst wonderlijk dat Rosa – ook tot verbazing van Theissen zelf – in zijn werk nergens de naam van zijn collega ooit heeft genoemd.
En dat terwijl Theissen’s ontwerp uit 1978 eigenlijk al heel Rosa’s resonantietheorie uit 2019 in de dop in zich herbergt. Theissen komt bij de term resonantie uit omdat hij zich als liberale theoloog een leerling voelt van Friedrich Schleiermacher (1768 – 1834). De romanticus Schleiermacher wilde af van de theologische verenging van religie tot een setje rationele overtuigingen over medemenselijkheid, waarvoor achttiende-eeuwse Verlichtingdenkers hadden gezorgd. Voor hem is religie een ander woord voor ons gevoel voor het universum. De kosmos, de natuur, ja ook andere mensen – ze dóen iets met je. Welnu, religie is precies dat: onze respons op wat het universum met ons doet, ‘Sinn und Geschmack fürs Unendliche’. Daar is niet alleen ons denken bij betrokken, maar ook ons voelen en ons willen.
Theissen vindt dat ook in de twintigste eeuw religiositeit zich weer te veel heeft ingesnoerd tot medemenselijkheid. We zijn daardoor religieus onverschillig geworden voor andere levensvormen, de planeet, de kosmos. “Religie wil echter de mens in verhouding tot de hele werkelijkheid plaatsen, niet alleen tot de medemens, ook al gaat ons onze naaste meer aan dan al het andere. Daarom hebben we een nieuw begrip nodig, dat van de resonantie.” Met het begrip wil Theissen de wederkerigheid omschrijven tussen ons en alles wat ons omringt en overkomt, zonder dat we daar de regie in hebben. “Resonantie is een verhouding tussen twee polen. De beweging kan uitgaan van beide polen. Enerzijds verlangt de mens naar resonantie in de werkelijkheid. Anderzijds wordt hij door structuren van de werkelijkheid die tot resonantie in staat zijn overweldigd. Hij wil daarop antwoorden, voelt zich door hen bewogen en verplicht. Hij neemt een antwoordende houding tegenover hen aan.” Resonantie is dan de gelukkige ervaring dat er een match is tussen ons en het andere of de ander. Er komt iets tot trilling, er ontstaat verbinding, we voelen ons erkend en aangesproken.
Het absurde
Zo komt Theissen tot zijn eerste definitie van religie: ‘religie is sensibiliteit voor de resonantie van de werkelijkheid.” Maar hij voegt er meteen een waarschuwing aan toe: denk over die resonantie niet al te optimistisch. De werkelijkheid is meestal absurd, zinloos en onverschillig, eerder dan dat ze ons zinnigs te zeggen heeft. ‘Religie is een constante strijd om de absurditeit van de wereld en in onszelf te overwinnen.’
Maar toch wordt die strijd soms even gewonnen. Dan voelen we dat er iets swingt, dat er muziek zit in het leven. Theissen noemt daarvoor heel herkenbare dingen. Dat de natuur aan wetten gehoorzaamt bijvoorbeeld. Er lijkt zoiets als een ordening achter te zitten! En dit: het lijkt een godswonder, maar het gebeurt soms: we begrijpen elkaar, beminnen elkaar, schieten elkaar belangeloos te hulp. Intimiteit, erotiek en solidariteit, het zijn vindplaatsen van resonantie. Net als in onze ervaring van schoonheid. Er is een hoop lelijkheid in de wereld, maar soms worden we overweldigd door iets heel moois. Een berglandschap, een zonsondergang, een schilderij, een muziekstuk – schitterend! En dan dit tenslotte: dat wij zelf er zijn en dat wij er niet niet-zijn, dat is toch een geschenk uit de hemel dat ons zomaar in de schoot valt? Het gevoel dat we echt leven is een “existentiële resonantieervaring die alles omvat en overal in mee trilt; een religieuze oerervaring”, meent Theissen. Op al dit soort momenten wordt de absurditeit van het bestaan voor even overwonnen.
Theissen hangt niet aan het woordje ‘God’, maar voor zijn part mag je het gebruiken als jou iets van resonantie overkomt. Je moet het niet letterlijk nemen, alsof er een almachtige persoon met die naam zou bestaan. Zet “God” dus maar tussen aanhalingstekens. Maar toch wil Theissen het woordje niet missen. Het is religieuze poëzie. “God” is voor hem een ander woord voor de ‘onuitputtelijke bron van resonantie in de werkelijkheid’.
Sterker dan Rosa later zou doen, benadrukt Theissen het appelkarakter in de religieuze ervaring: de Ander, het Andere wil iets van je, doet een beroep op je. De resonantie is nooit vrijblijvend, maar draagt een verplichting in zich, vraagt iets van je. De bijbelwetenschapper kent immers de roepingsgeschiedenis van de profeten Mozes, Elia, Jesaja. Al vanaf het allereerste begin klinkt het: ‘Adam waar ben je?’ Het valt ook op dat de theoloog Theissen realistischer klinkt dan de lekenprediker Rosa. Keer op keer erkent Theissen dat resonantie ervaringen uitzonderingen zijn op de regel: het absurde overheerst – dat had Albert Camus goed gezien.
Plagiaat?
Maar ondanks deze accentverschillen lijkt de resonantietheorie van Rosa als twee druppels water op die van Theissen, zo’n veertig jaar eerder bedacht. Theissen constateert nu met ironie: in 1978 ‘had de gedachte van resonantie blijkbaar geen resonantie.’ Zo op het oog gunt hij Rosa zijn succes. Anderen, zoals Annette Merz, nu hoogleraar aan de PThU in Groningen, eerder leerling van Theissen en medeauteur van hun gezamenlijke boek over de historische Jezus, zijn bozer op hem. (Zij wees mij ook op de ‘parallellen’.) Theissen verbaast zich ondertussen wel over de naïviteit waarmee Rosa zich soms afvraagt of zijn kijk op religie niet eerder meer katholieke dan protestantse trekjes heeft. Terwijl hij zich daarin doorlopend en expliciet beroept op de protestant Schleiermacher! Als Rosa dan toch stiekem theoloogje speelt, laat hem dan ook zijn huiswerk goed doen, lijkt Theissen te suggereren.
Moeten we nu constateren dat resonantie de laatste eeuw gewoon ‘in de lucht zat’, zodat zowel Theissen als Rosa de metafoor onafhankelijk van elkaar konden oppikken? Of hebben we hier toch te maken met een staaltje plagiaat van jewelste? Hoe het ook zij, een ding is duidelijk: de kern van de resonantietheorie van Hartmut Rosa is door en door religieus.