Tags

Wat kunnen wij weten? Wat mogen wij hopen? Wat moeten we doen? Dat zijn de eeuwige vragen van de filosofie. Elze Riemer geeft in deze jaargang van Volzin het antwoord van twaalf ‘denkers van nu’ en legt daartoe haar oor te luisteren bij kenners. In de laatste aflevering Frits de Lange over Simone Weil: “Ze had een compassie zonder grenzen, omdat ze niet de illusie had dat haar persoon iets voorstelde.”

Ze laat zien hoe je tegelijkertijd lucide kunt zijn, de wereld zonder illusies tot je kunt nemen, én kunt geloven in de liefde.

De Franse filosoof Simone Weil (1909-1943) belichaamde als geen ander haar eigen filosofie. Waar veel filosofen zich beperken tot hun studeerkamer, stond zij niet alleen middenin het leven – ze nam er ook deel aan. In haar korte leven was ze naast filosoof, vakbondsactivist, onderwijzer, fabrieksarbeider, journalist, revolutionair, soldaat, anarchist en niet te vergeten: mysticus. Ze koos ervoor om in een metaalfabriek te werken terwijl ze daar fysiek totaal niet op gebouwd was; de verschrikkelijke hoofdpijnen die haar elke dag teisterden nam ze voor lief. Voor haar was de lichamelijke arbeid bij uitstek de manier om contact te maken met de wereld én om haar liefde voor diezelfde wereld te uiten. “Ze zocht altijd de plekken op waar de klappen vallen, omdat ze daar de hartenklop van het leven het best ervoer”, vertelt theoloog, ethicus en Weil-kenner Frits de Lange (1955). “Hierin was ze grenzeloos, ze gaf zichzelf volledig op om totaal beschikbaar te zijn voor deze wereld. ‘La folie d’amour’, de gekte van de liefde, noemde ze dat zelf. Het is de rode lijn in haar werk: de onvoorwaardelijke liefde voor het leven, in al z’n extremiteit. Grenzeloos, totaal en nietsontziend gaan voor de waarheid en ervan houden.” 

Die liefde joeg haar uiteindelijk op 34-jarige leeftijd de dood in. Ze is officieel gestorven aan de gevolgen van tuberculose, maar de lijkschouwer vermeldde in zijn rapport dat Weil mentaal instabiel was en zichzelf de dood in had gejaagd, door te weigeren om te eten. 

“Er zijn mensen die zeggen dat Simone Weil een pathologisch geval was. Meer nog: dat ook haar filosofie ziekelijk is, omdat ze zichzelf inderdaad verschrikkelijk verwaarloosde, terwijl ze tegelijkertijd een heel begaafd en intellectueel persoon was. Ik denk hier anders over. Ik denk dat ook al heb je iemand voor wie het goed zou zijn om eens naar de psychiater te gaan, dat diegene juist daarom heel goed in staat kan zijn om kanten van het leven te zien die niemand anders ziet. Zelfverlies is een belangrijk thema in haar filosofie. Ze ging hier inderdaad extreem ver in, omdat ze het ego zag als een sta in de weg bij het kennen van de werkelijkheid zoals zij is, een vertekening van het perspectief op de waarheid. Maar hierin heeft ze een realiteitszin die veel ‘normale’ mensen nooit zullen bereiken omdat ze zichzelf met hun aannames, wensen en fantasieën in de weg zitten. Ze had een compassie zonder grenzen, omdat ze niet de illusie had dat haar persoon iets voorstelde. Wij zijn net zo vergankelijk als de stroom van het leven waarin we meegaan.”

Maar waarom dan niet Prediker achterna gaan? Hij heeft hetzelfde uitgangspunt, namelijk dat alles ijdelheid en leegte is, maar komt bij een heel andere – en aangenamere – conclusie uit: ‘dus eet je brood met vreugde en drink met een vrolijk hart je wijn’.  

“Ik vind haarzelf als persoon ook wel een pathologisch geval, ze had het niet zover moeten laten komen. Ze had beter voor zichzelf moeten zorgen, meer van zichzelf kunnen houden. En ik denk dat die zelfzorg ook in lijn is met haar filosofie: ze had de ‘noodzakelijkheid’ van haar eigen zwaartekracht kunnen omarmen: een lichaam heeft voedsel nodig. Met de scepsis van Prediker had ze voor zover ik weet niks, ze had eerder iets stoïcijns; de Stoa waren haar filosofische helden. Hun centrale idee is dat je het lot liefhebt, wat het je ook brengt, de ‘amor fati’. Daarin toonde ze veel meer hartstocht dan de Prediker.”

Er komen al wat typische Weil-termen voorbij. Even terug naar het begin: wat typeert Weil’s filosofie?

“Plato is haar grote held, maar ze leest hem mystiek. Hij gaat uit van een intens verlangen naar het goede, het ware en het schone. Hij denkt ook dat er een wereld is achter deze wereld, waarin het goede, ware en schone gestalte krijgen. Die tweede wereld is eigenlijk de échte wereld, en de onze leidt ons daar alleen maar van af, omdat we er met onze zintuigen te veel aan gehecht zijn. Het verrassende bij Weil is dat ze dat verlangen onderkent en ook radicaal en tot het extreme doorvoert, maar tegelijkertijd niet denkt dat er daadwerkelijk zo’n wereld is. Er is maar één wereld, deze. Op deze wereld strijden twee krachten met elkaar, door haar ‘zwaartekracht’ en ‘genade’ genoemd, ofwel: de natuur en bovennatuur. De zwaartekracht is evident, die voelen we. Voor de genade moeten we open willen staan. De zwaartekracht is de kracht waardoor we ons op deze aarde kunnen bewegen. Onze emoties zoals angst en woede gehoorzamen er ook aan. Maar we kunnen ook door de zwaartekracht verpletterd worden,  in een oorlog, door honger, of door ziek te worden. Aan die noodzakelijkheid waaraan de wetten van deze wereld zijn onderworpen kunnen we niks doen. Maar er is nog een tweede kracht werkzaam in deze wereld. Dat is de genade. Om die te leren onderkennen, moeten we ons verlangen naar het goede, ware en schone – als mystica spreekt ze dan liever van de liefde tot God – wakker maken.Dat is een ongerijmdheid vanuit de zwaartekracht gezien. Maar als je je door de macht van de liefde laat leiden, dan probeer je de zwaartekracht zo te bespelen dat hij niet langer verplettert. “Je kunt de natuur niet anders overwinnen, dan door haar te gehoorzamen”, zei ze graag. Wij zijn, net zoals deze aarde, totale materie en natuurwetmatigheid. Maar we zijn wel vrij, om ons verlangen naar het goede vorm te geven, om ons wel of niet blind aan deze zwaartekracht uit te leveren.”

Weil werd gedreven door haar verlangen naar het goede. Wat is dat goede precies?

“Het goede, ware, schone én God zijn synoniemen voor haar. Het goede, en dus ook God, is in deze wereld niet te vinden. Maar dát er goedheid, schoonheid, liefde en compassie is, is een bovennatuurlijk feit. Het is alleen niet inpasbaar in de orde van deze wereld. En toch verlangen we ernaar, en doen we soms het goede. Weil zelf zette zich in voor de arbeiders, meldde zich als vrijwilliger in de Spaanse burgeroorlog, nam daklozen mee naar huis. Het leek alsof ze al het leed van de wereld op haar schouders wilde nemen. “Zij is gek”, moet generaal De Gaulle gezegd hebben toen hij hoorde dat Weil zich vanuit Londen achter het front in Frankrijk wilde laten droppen als verpleegster. De gekte van de liefde, de folie d’amour. Voor Weil is het goede een soort randbegrip: we kunnen het ervaren en doen, maar we kunnen het niet pakken of definiëren. Hoe je het kunt ervaren of doen, dat is voor haar primair een mystieke aangelegenheid. Een genade, een overrompelende liefdeservaring. Ze verwees later naar drie mystieke ervaringen, maar ze heeft zich er nooit op beroepen.  Wat ze wel doet is filosoferen op grond van die ervaringen.”

Waarin komt het mystieke van Weil’s werk naar voren?

“Ze heeft veel van Meister Eckhart gelezen en ik zie tussen die twee een grote verwantschap. Het bijzondere is dat ze iemand is die niet in de christelijke traditie is geworteld of opgegroeid, ook al flirtte ze met het katholicisme. Het mystieke zit ‘m erin dat haar uitgangspunt is dat we deel uitmaken van een goddelijke realiteit. Je krijgt deel aan God door deze realiteit, zoals die is en dus zonder illusies daarover, voor de volle honderd procent te omarmen, er helemaal in op te gaan. Je wordt niet uit deze werkelijkheid vandaan gehaald, maar deze werkelijkheid ís op zichzelf al een uiting van Gods liefde – in al haar hardheid en materialiteit. Het is een mystiek van de afwezige God. Maar let op: het wachten op God betekent voor haar niet dat ze verwacht dat God ooit terugkomt. Het wachten op God is de enige manier waarop God in deze wereld present is; als de afwezige. Het is zijn schepping, waaruit hij zich teruggetrokken heeft. Dat gat in het verlangen naar het goede, dat is eigenlijk het bewijs voor God. God is niet een macht die het universum bestiert in zijn voorzienigheid – God is geen Persoon. God ís dit op liefde aangelegde universum. De enige reden waarom je over God spreekt is omdat dit universum erom vraagt lief gehad te worden. God is dus present in zijn absentie in deze wereld.  Het klinkt misschien heel abstract, maar dat hoeft het niet te zijn. Bedenk maar eens hoe iemand van wie je intens houdt maar die zich aan de andere kant van de wereld bevindt ongelooflijk aanwezig voor jou kan zijn, ook al staat diegene niet fysiek naast je.”

Weil stelt dat de moderne mens ontworteld is en die wortels terug kan vinden middels lichamelijke arbeid. Ze schrijft: ‘Het is gemakkelijk om de plaats te bepalen die de lichamelijke arbeid in een goed geordend sociaal leven moet innemen. Hij moet er het spirituele centrum van zijn’. Waarom is de lichamelijke arbeid zo belangrijk en spiritueel voor haar?

“Dat vind ik een heel sterk punt in haar filosofie: dat je geen fundamenteel onderscheid kunt maken tussen lichaam en geest, maar dat wij in z’n totaliteit als fysieke en geestelijke wezens de zwaartekracht van de werkelijkheid ervaren. Zij was ervan overtuigd dat via fysieke arbeid de wereld pas echt bij je binnenkomt. En zo ervaar je ook dat je onderdeel bent van de noodzakelijkheid waaraan de wereld als materie gehoorzaamt. Veel intellectuelen zijn losgezongen van lichamelijk contact met de wereld waar ze over nadenken, en ik ben het wel met haar eens dat dit een probleem is. Ik schrijf zelf veel over ouderen en ouderenzorg. Een collega van me zei eens: ik ga eerst als vrijwilliger aan de slag in de zorg en dan pas ga ik erover schrijven. Dat zie je niet vaak. Er is op dit moment zo’n kloof tussen theoretisch en praktisch opgeleide mensen, terwijl we eigenlijk elkaar zo nodig hebben. ”

Waarom zou je haar werk nu, in deze tijd en samenleving, nog lezen?

“‘Wachten op God’, het boek waar ze beroemd mee is geworden, is van zo’n verpletterende schoonheid. De taal die zij gebruikt is zo mooi en kristalhelder, dat je er wel voor moet vallen. Haar werk is ook een antidotum tegen elke vorm van cynisme. Ze laat zien hoe je tegelijkertijd lucide kunt zijn, de wereld zonder illusies tot je kunt nemen, én kunt geloven in de liefde. We leven en we doen ons best, maar ik vind het bijzonder dat er mensen zoals zij zijn die je uitdagen om nietsontziend eerlijk te zijn en dan nog van het leven te kunnen blijven houden. 

Weil helpt ons ons ego te relativeren. Als we onszelf kunnen loslaten, komen we dichterbij de essentie van de dingen, dichterbij de waarheid. Dan ontdekken we dat zinloos lijden bij het leven hoort. Dat het kwaad vaak niet gestraft wordt en het goede niet beloond. Dat willen we graag ontkennen natuurlijk. Maar zij loopt daar niet voor weg. Meer nog, dat inzicht is voor haar juist een reden om des te krachtiger te geloven in de tegenmacht van de liefde. ”  

Frits de Lange geeft op de Akademie van Kreta in oktober 2020 een cursus over de filosofische mystiek van Meister Eckhart en Simone Weil, zie www.evdaimonia.com