Het levenseinde van veel hoogbejaarde ouderen verloopt moeizaam. Als er geen initiatiefgroep Uit Vrije Wil zou zijn geweest, die in februari 2010 kwam met het Burgerinitiatief Voltooid Leven om het gesprek daarover op gang te brengen, had ze moeten worden opgericht. De zaak vraagt er immers om. De mogelijkheid om ook in de hoge, kwetsbare ouderdom de dood met behulp van medische technologie buiten de deur te houden, neemt alsmaar toe. Sterven wordt steeds minder een gebeurtenis die je overkomt, steeds meer een beslissing die je hebt te nemen. Het sterven in regie te willen nemen, hoeft dan ook niet per se als uiting van een overtrokken zelfbeschikkingsideaal te worden gezien, maar is een uiting van maatschappelijk verantwoordelijkheidsgevoel.
Het debat over waardig sterven na een voltooid leven dreigt echter verengd te worden tot een discussie over zelfbeschikkingsrecht. Het verzandt daarmee gemakkelijk in een nieuw soort Kulturkampf, waarin oude verzuilde reflexen van vrijzinnige humanisten (´ik ben baas over mijn eigen leven´) en orthodoxe gelovigen (´het leven is een geschenk van God´) weer opspelen. Zo komen we niet verder. Het gesprek kent vele lagen en dimensies, die in de discussie moeten worden onderscheiden en uiteengelegd – juridisch, moreel, levensbeschouwelijk, praktisch, medisch, praktisch. Een paar stellingen daarover.
Juridisch
- De tragedie van moeizaam sterven laat zich met behulp van de wet niet transparant maken.
Tragisch zijn de keuzes die alleen verliezers kennen. Wie dood wil omdat hij niet meer langer kan leven, kiest voor een optie die geen optie is. De dood is immers geen optie onder andere, maar maakt een eind aan alle opties, of je nu twintig, zeventig of negentig bent. De wet regelt de omgang van levenden met elkaar. Voor de wet is elke dood er één te veel. Dat geldt ook voor de euthanasiewet (die het verst gaat in haar streven naar transparantie): zij sluit de dokter uit van strafvervolging, maar houdt de dood, zolang er anderen betrokken zijn bij een zelfverkozen dood, terecht in het strafrecht.
2. De wet is op de hand van de levenden.
De wet is keihard, soms onmenselijk hard, omdat ze geen oog heeft voor tragiek. Dat is haar zwakheid, maar ook haar kracht: ze beschermt ons daarmee ook tegen mensen die de dood wel als een optie beschouwen. Dat kan de samenleving zijn die de ouderdom onproductief vindt, en zorgkosten te hoog, te weinig vitaal enzovoort. Het kunnen zelfs onze eigen kinderen zijn (omdat ze het op een erfenis hebben voorzien, het gezeul met moeder zat zijn, of het zo druk hebben dat ze het levenseinde van hun ouders wel erg lang vinden duren). Vrouwe Justitia is daarentegen blind voor goede bedoelingen. Maar liever maatschappelijk daaraan en daaronder lijden dan de deur naar een dood op een kier zetten.
Moreel
3. Een leven is pas voltooid als het voorbij is.
De levensloop, schreef Cornelis Verhoeven ooit, is ‘niet de nauwkeurige uitwerking van een tevoren opgezet programma, maar eerder een opeenvolging van doorkruisingen daarvan. ‘Wij zijn wat wij geworden zijn, wat wij gedaan hebben, wat met ons gebeurd is, wat gebeurd is met wat wij gedaan hebben en wat wij gedaan hebben met wat er met ons gebeurd is.’ Hoe ik onderga wat er met mij gebeurt, en hoe ik daarin sta, ook dat hoort bij mijn levensloop. Zelfs als het Alzheimer is. Ik ben ook wat mij overkomt, waar ik geen greep op heb. En wat ik daarmee vervolgens weer doe. Vanwaar die panische vrees voor controle- en regieverlies, het afhankelijk worden van anderen? Zelfredzaamheid is wel een heel dunne opvatting van autonomie. Autonomie is ook: vrij kunnen instemmen met wat je doet met wat er met je gebeurt.
4. Wie een ander om hulp bij zelfdoding vraagt, maakt hem of haar medeplichtig aan zijn of haar dood. Dat kun je van niemand verlangen, laat staan van de dokter.
De morele kern van het probleem zit ‘m niet in de vraag of zelfdoding mag of niet. Dat mag, ook de wet verbiedt het niet – al zal zullen we menselijk en pastoraal alles aan moeten doen om het te voorkomen (het is en blijft tragiek). Maar: mag ik een beroep doen op een ander mij daarbij te helpen? Ik vind dat dit niet kan. Je kunt dit een ander niet aandoen. Ik kan, mag het van niemand vragen. Hoe levensmoe ik ook ben, ik overvraag een ander moreel gezien door hem of haar medeplichtig te maken aan mijn dood (zelfs als dat gebeurt als een ‘ultieme daad van liefde’) .
5. Ook als de dood voor mij een vriend geworden is, blijft mijn dood voor de ander een vijand.
De dood is een taboe, en moet dat ook blijven. De dood hoort niet bij het leven, al is hij onze voortdurende metgezel, en moet iemand, door het leven met de rug tegen de muur gezet, het soms op een akkoordje met hem gooien.
6. Er is geen plicht tot leven. Mijn leven is mij niet heilig.
Niemand kan een ander verplichten om te leven; de grondwet garandeert mij het recht op leven, maar dwingt mij er niet toe als plicht. We moeten het elkaar lastig maken om er ‘uit te stappen’ (want willen we het wel echt en weten we wel goed wat we willen?), maar niet onmogelijk. Elk mens heeft een voor anderen ontoegankelijke verhouding tot zijn eigen leven en zijn eigen dood. Niemand kan binnentreden in de gewetensvrijheid van een ander, die tot zelfdoding beslist. Ook religieus gezien niet, voeg ik er als protestant aan toe.
7. Zelfdoding – precies: dat moeten we zelf doen.
Hulp bij zelfdoding is dus een contradictio in terminis. Zelfbeschikkingsrecht lijkt echter als een claimrecht te worden ingezet, die beslag legt op de wil van anderen. De werkelijke morele vraag is niet of ik dood mag (dat mag), maar of en in hoeverre ik van anderen mag verlangen mij daarbij te helpen.
Levensbeschouwelijk
8. Vragen om het einde is veelal zoeken naar zin.
Door de focus zo exclusief op hulp bij zelfdoding te richten wordt de werkelijke problematiek van het heel oud worden (het moeizaam zoeken naar zin) versluierd. Wat is de zin van een hoge ouderdom? Waarvoor komt iemand ‘s ochtends het bed uit? Wat maakt dat men zich elke dag opnieuw weer toevertrouwt aan het leven? Wat maakt dat het leven dan nog smaakt? Niemand kan die vraag voor een ander beantwoorden. Maar elkaar bijstaan in het zoeken ernaar loont. Oud worden is voortdurend jezelf opnieuw moeten uitvinden. Iemand worden die je nog niet was. Het dagelijkse huiswerk voor een zinnige ouderdom bestaat uit het vinden van manieren om daarbij het verval te slim af te zijn. Zingeving als copingstrategie. Maar ook: zingeving als innerlijke groei, leren wat het is om te ‘staan in het einde’ (Herman Andriessen). Zijn we daarin bedreven en creatief genoeg? Zetten we voldoende middelen in om dat te worden? Naast een debat over de doodswens van negentigplussers hebben we ook scholing nodig in hoogbejaarde levenskunst.
9. Ik behoor niet alleen toe aan mijzelf.
Het werkelijke debat berust niet op een verschil van inzicht over eigendomsrechten: ik ben van mezelf, tegenover: ik ben van God. Het springende punt is hoe men zelfbeschikking opvat: abstract of concreet. Religieus of niet, ik draag verantwoordelijkheid voor mijn eigen leven. Maar ik doe dat te midden en ten overstaan van anderen, met wie ik tot in mijn diepste vezels verbonden ben. ‘De ene mens heeft altijd iets van het leven van anderen in zijn hand. Dat kan iets kleins zijn, een voorbijgaande stemming, een goed humeur dat men bederft of opwekt, een triestheid die men versterkt of verjaagt. Maar het kan ook ontzettend veel zijn, het kan van hem afhangen of het leven van de ander lukt of faalt.’ (Knud E. Løgstrup) Wij zijn elkaar gegeven, ook al is soms tegen wil en dank. De dood maakt dan ook geen einde aan de relatie, maar maakt haar definitief. Wie voor de dood kiest, zet geen streep door, maar onder zijn relaties. Wie een ander laat kiezen voor de dood, doet meer dan die keuze respecteren; hij bekrachtigt haar. ‘Zo ben ik, dat ik jou laat gaan.’ Een keuze voor actieve levensbeëindiging, die neem je altijd samen.
10. Uiteindelijk behoor ik toe aan de Levende.
De Franse ex-priester Jaques Pohier, ooit voorzitter van de ADMD (‘Association poour le Droit de Mourir en Dignité, de Franse pendant van de NVVE) zei het in zijn ‘theologie van de euthanasie’ zo: zeg me hoe je over levensbeëindiging denkt, en ik zal zeggen wie jouw God is. Is ‘God’ de boeman, dan mag het niet (dan mag niks); verkeer je met God op voet van vriendschap, dan is het leven een gave die je terug mag geven als het geleefd is. Er zijn geen goede theologische argumenten tegen een hoogbejaarde, zelf-geregisseerde dood.
Praktisch
11. Wie niet meer leven wil, kan versterven.
Het is jammer dat ‘Uit Vrije Wil’, nu artsen aarzelen om het ‘ondraaglijk lijden’ in de euthanasiewet al te zeer te verruimen in de richting van ‘klaar met leven’, voor ouderen maar één alternatief schetsen: een inhumane, eenzame dood, voor de trein of door een ander gruwelijk middel. Onder meer de psychiater B.E. Chabot wijst al lange tijd op het alternatief versterven. Een autonome, waardige dood, hoewel: ideaal is het niet. Maar ethisch gezien lijkt het de meest begaanbare weg. Wie besluit niet meer te eten en drinken, doet aan maximale zelfbeschikking met een minimaal moreel beroep op – maar wel te midden van – anderen. Met een arts die, zo adviseerde de KNMG terecht recentelijk, gehouden is om adequate palliatieve zorg te verlenen. Daar zijn dokters ook voor.
De stellingen verschenen eerder als ‘Scholing in hoogbejaarde levenskunst’, in: Christen Democratische Verkenningen, Lente 2011, 14 – 17