Dit essay (hieronder de tekst, maar hier ook als pdf) kreeg nogal wat publieke aandacht. Trouw ontving ingezonden brieven, ik kreeg zelf veel mails. Een aantal verontwaardigd, de meeste instemmend of met vragen, suggesties, of persoonlijke verhalen. Trouw publiceerde een aantal reacties, die ik hier weergeef. Een van collega Jan Muis (‘God is niet onder te brengen in simpele tegenstellingen’) de ander van van ds. A. van Houwelingen (‘God bestaat gelukkig wel degelijk’). Jean-Jacques Suurmond wijdde er zijn column (‘God zonder eigenschappen’) aan. De discussie inspireerde Pieter Geenen tot de volgende strip (Trouw 22 juni 2016):
-0-
“Ik hoorde een innerlijke stem die mijn naam riep. Ik stond stil en luisterde aandachtig naar wat wel de gewijde, stille stem van God moest zijn. Ik stond perplex toen God tot mij sprak en de drie simpele woorden herhaalde: “Ik besta niet.”
De tekst hierboven komt uit een performance van Peter Rollins, onderdeel van een viering van ikon, een door hem gestichte geloofsgemeenschap in Belfast. De groep komt niet samen in een kerk, maar in de Ierse pub, en er wordt geen kerkelijke liturgie gevolgd. Wat er gebeurt is de vrucht van de creativiteit van singer-songwriters, beeldende kunstenaars, dichters en performers. Rollins is – zo noemt hij zichzelf – a/theist: hij heeft niks met een God die bestaat. Hij staat een radicaal christendom voor, dat de godverlatenheid van Jezus aan het kruis tot uitgangspunt neemt. ‘Mijn God waarom hebt gij mij verlaten?’ De God-die-bestaat liet Jezus aan zijn lot over. Het christendom draaide daarna ook nog eens de zaken om: niet de God die bestaat, maar de stervende man aan het kruis, die is God.
Rollins maakt deel uit van een bredere beweging, die wordt aangeduid als emerging church movement. Een los-vaste verzameling van initiatieven in Schotland, Engeland, de VS, van mensen erkennen dat de kerken op sterven na dood zijn, net als de God die erin wordt verkondigd, maar dat het christelijk verhaal – met daarin centraal het trauma van de gekruisigde God – een nieuwe vorm verdient. Rollins wil gemeenschappen creëren waarin we het trauma van Christus’ dood ritualiseren en in zijn transformerende kracht ervaren. Het gaat hem erom om ‘radicale twijfel, ambiguïteit, mysterie, en complexiteit in het hart van de liturgie binnen te brengen.’ Hoe meer we daarbij twijfelen aan een God die bestaat, hoe meer we Christus nabij komen.
Ik kan zelf behoorlijk uit de voeten met Rollins. Het Voorzienige Opperwezen uit mijn jeugd ben ik kwijt, de alwetende God die de touwtjes in handen heeft en met alles zijn Ondoorgrondelijke Bedoeling heeft. Ik blijf ondertussen toch ‘Godallemachtig!’ roepen bij iets weergaloos moois of huiveringwekkends. In het onontkoombare appel dat een ander op mij doet hoor ik iets van een goddelijke verplichting. En ik bid vurig: ‘Uw Koninkrijk kome’, met alle mensen die nu een leven van niks leiden en hopen op morgen. Ik zou zonder het woordje God niet kunnen, maar geloof ik dat God bestaat? Als je daarmee bedoelt of ik het plausibel vind te veronderstellen dat er voldoende data aanwezig zijn om in te stemmen met het bestaan van een mensachtig Hoogste Wezen dat het universum bestuurt, zeg ik nee. Ik vind dat godsbeeld ongeloofwaardig, maar heb er ook bezwaren tegen. Ik kan er niet in geloven, maar ik wil het ook niet. En voor zover ik iets van het christelijk geloof begrijp, staat dat er ook haaks op.
Een discussie over het bestaan van God maakt van geloof een kwestie van intellectuele instemming met een feitelijke claim, niet iets waar je met je hele leven aan hangt. Een per definitie te betwijfelen hypothese, waarvoor we telkens het laatste nummer van Nature moeten naslaan om te zien of hij nog houdbaar is. Geloofsgemeenschappen maken een kardinale categoriefout door dat soort kennis in de aanbieding te hebben, en ook nog eens aan te leveren via de sluiproute van een goddelijke openbaring. Ze brengen er ook mee om zeep waar het in de grote religieuze tradities altijd om draaide: om innerlijke transformatie, eerbied voor, overgave aan, viering van het mysterie van het leven. Geloof als doctrine ontneemt geloof zijn existentiële karakter, door er een voor waar houden van proposities van te maken.
Peter Rollins heeft een punt: de christelijke God is de God die ons doet twijfelen aan zijn bestaan. Na twee millennia christendom, is die God daarin behoorlijk geslaagd. Het christendom is eigenlijk ook ongeschikt als religie, als je daar de aanbidding van een transcendente, buitenwereldlijke Macht onder verstaat. De christelijke God is er te menselijk voor, te kwetsbaar, te zeer op liefde aangelegd, om tegelijk ook heerser over het universum te zijn.
De filosoof Marcel Gauchet – zelf atheïst – wijst erop dat de secularisatie niet ondanks, maar alleen dankzij het christendom heeft kunnen plaatsvinden. Er zit een diep seculariserende trek in de incarnatie, de centrale boodschap van het christelijk geloof dat God in Christus mens werd. Gauchet beschrijft het paradoxale karakter van het christelijke geloof als een religie die afscheid neemt van de religie. God ‘hield zijn gelijkheid aan God niet vast, maar deed er afstand van’, lezen we in de brief aan de Filippenzen. Hij hield op God te zijn, en ‘nam de gestalte aan van een slaaf’. Die christelijke boodschap resulteerde uiteindelijk in een desacralisering van de politiek, gecombineerd met een religieuze opwaardering van het gewone leven. Ooit fungeerde religie in Europa als basis van politieke gemeenschappen en vormde zij onze sociale identiteit, nu is zij een zaak van individuele overtuiging geworden. De theocratie is in de westerse cultuur voorbij, zegt Gauchet, en de christelijke God zelf heeft het zo gewild.
We leven nu in een wereld ‘alsof er geen God bestaat’, schreef Dietrich Bonhoeffer in 1944 vanuit de gevangenis. “En dat erkennen wij voor God! God zelf dwingt ons dat te erkennen. God doet ons weten dat wij moeten leven als diegenen, die hun leven inrichten zonder God.” (brief 16 juli 1944)
De cultuurkritiek op het Westen uit extremistisch islamitische hoek heeft een punt: wij zijn ongelovigen geworden. De westerse christenen die zeggen dat wij allemaal ‘in dezelfde God geloven’ maken het zich te gemakkelijk. De God van de radicale islam (net als die van sommige christenen) is een echte Master of the Universe. Hij is een rationele God; de focus op liefde van de christelijke God maakt hem voor hen veel te zacht en te menselijk. Zo’n Jezus aan het kruis betwijfelt precies wat Mohammed B. in de brief die hij voor Ayaan Hirsi Ali achterliet op de vermoorde Theo van Gogh, niet kon aanvaarden: “U, als ongelovige fundamentalist, gelooft natuurlijk dat er geen Oppermacht is die het hele universum bestuurt. U gelooft niet dat uw hart, waarmee u de waarheid verwerpt, vóór elke tik toestemming moet vragen aan deze Oppermacht om te kloppen. U gelooft niet dat uw tong waarmee u de Leiding van deze Oppermacht ontkent onderhevig is aan Zijn wetten. U gelooft niet dat leven en dood door deze Oppermacht wordt geschonken.”
Het christelijk geloof is in zijn oorsprong al met het secularisatievirus behept. Christenen zijn twijfelaars, die moeite hebben met een God Daarboven. En dat is winst, levensbeschouwelijk en ethisch. Het heeft om te beginnen de weg vrijgemaakt voor de wetenschap, met fantastische resultaten. Het Opperwezen, paste nog goed in het neoplatoonse wereldbeeld, dat er Twee Werelden op na hield, een tijdelijke en een eeuwige, maar het is een vreemde zwerfsteen geworden in de hedendaagse kosmologie. We leven op aarde in een universum dat 15 miljard jaar geleden ontstond, aan de rand van een zonnestelsel, een ster die over zo’n 4,5 miljard jaar zal zijn uitgedoofd. Verontrustend? Ik vind het fascinerend. Dat we leven is blijkbaar het gevolg van een kosmische toevalstreffer van jewelste. Een geschenk om niet, om elke dag de hemel voor op je blote knieën te bedanken. Dat we er zijn is godsonmogelijk – en toch zijn we er! We kunnen met een evolutionair wereldbeeld niet meer in de God van de metafysica geloven. Een God die niet voorafgaat aan, maar die onderdeel is van de Big Bang; een wordende God, een God die ontstaat, hoe we die moeten denken? Ik weet het niet. Maar zonder tijdloos Opperwezen lijden we in elk geval wat minder aan cognitieve dissonantie.
Ook ethisch varen we er wel bij. Wie verlost is van de idee van God als kosmische Super Power, is ook de vraag kwijt of God voor het kwaad in deze wereld verantwoordelijk is, of hij er de hand in heeft, en wat hij eraan doet om het de wereld uit te helpen. Zo’n God bestaat dan niet. Shit happens, hoorde ik bij de begrafenis van een te jong gestorven predikant van de preekstoel, en dat lijkt het laatste dat je er met goed fatsoen van kunt zeggen. Het kwaad treft ook goede mensen. Een Voorzienigheid, die de een geluk toebedeelt en de ander in het ongeluk stort is een macaber, heidens leerstuk. Ik heb de indruk dat veel christenen dat geloof hebben laten varen.
Als het verlies van het Opperwezen zo’n winst is, waarom is het geloof in zo’n God dan zo hardnekkig? God blijft voor velen de interventiemacht die aan alles een verborgen Zin en Doel geeft. Waarom worden er in zijn naam zielen gemangeld, aanslagen gepleegd, oorlogen gevoerd? Ik vermoed omdat mensen er belang bij hebben. Politieke machthebbers, omdat ze hun macht ermee willen legitimeren, kerkelijke instituties omdat ze gelovigen aan zich willen binden met de troostrijke belofte van eeuwig heil, individuele gelovigen omdat ze hun bestaansangst ermee willen bezweren.
Voor mij is niet Gods feitelijke bestaan relevant, maar de rol die het geloof in een God-die-bestaat maatschappelijk speelt. Wie heeft er belang bij de zekerheid dat die God de wereld bestuurt?
Als je, zoals Rollins doet, uitgaat van een gekruisigde God, dan zul je heel kritisch tegenover religie staan.
De God-die-bestaat wordt gebruikt als machtsmiddel en veiligheidsgarantie. Wie God als Hoogste Wezen in het centrum van het Zijn verankert, schept orde en structuur in de wereld. Alle dingen krijgen een plek, een rol en een functie in het Geheel.
Emmanuel Levinas wees erop dat zo’n gesloten zijnsleer gewelddadige trekken heeft. Er komt narigheid van. Een God die als een spin in het centrum van het Web van het Zijn zit, moet immers ook gekend worden. Als je weet dat hij er is, moet ieder zijn of haar bestaan er ook op inrichten. En daar begint het gedonder. De een beweert meer te weten dan de ander. Godskennis wordt een zaak van bijzondere openbaring, voorbehouden aan een groep of instantie die de heilige boeken en hun uitleg in beheer heeft. Dat leidt geheid tot conflicten en oorlog tussen hen die het weten en zij die onkundig zijn of zich weigeren te schikken. Zodra in religie zekerheden in het geding zijn, wordt zij onverdraagzaam.
Maar waarom krijgt Charlie Hebdo, met een jaar na de aanslag een afbeelding van God (met kalasjnikov in de hand en bebloede mouwen) op de cover, dan niet meteen de massa mee? Laten we deze Master of the Universe in vredesnaam meteen afschaffen!
Het is naïef te denken dat dit ooit lukt. Er zijn belangen gemoeid in het debat over het bestaan van God. Het gaat in religie om macht, en om angst. Hier hebben we een tweede reden voor de survival van het Hoogste Wezen: hij vervult de fundamentele behoefte aan veiligheid, die alleen nog maar sterker wordt naarmate de samenleving meer op drift raakt.
Kontingenzbewältigung noemen godsdienstsociologen dat. Ik denk dat het christelijk geloof op dit punt niet-religieus is. Er is niets in de overlevering van en over Jezus dat je geruststelt en dat je verlost van angst, onzekerheid en twijfel. De God van de gevestigde religie fungeert daarentegen het liefst als een back-up, waarin van elk bestand, ook het meest beschadigde, nog een reserve bestaat. Geloof is een computerspel waar een volgend leven al op je wacht als je in het vorige spel het loodje hebt gelegd.
Het christelijk geloof is eigenlijk een rare, onbetrouwbare religie. Centraal staat een stervende man, die God verwijt dat Hij er niet is. De scène op Golgotha grenst aan surrealisme. Ik zag het uitgebeeld op een boek van Slavoj Žižek , ‘The Monstrosity of Christ’: Een tekening van Michelango met een Jezus in doodstrijd die de blik vergeefs naar de hemel wendt, en dan de tekst à la Magritte aan de voet van het kruis: Ceci est un Dieu. Een lijdende God. Het is een miserabel en belachelijk individu, die Christus! Het ‘Koninkrijk Gods’, zijn visioen van geluk en waardigheid voor mensen van niks, kun je in dat verband niet anders zien dan als subliem staaltje ironie. De God die het in het Rijk van God voor het zeggen heeft, is een messiaanse lompenkoning zonder macht. Hij is er ook nooit, Hij komt altijd. Hij is niet de God van het bestaande, maar de God die – met de woorden van Paulus – ‘wat niets is uitgekozen heeft om wat wél iets is teniet te doen’. Een God van niks.
Het christelijk geloof ontspringt en leeft van de herinnering aan een religieus trauma. Als het een religie is, dan is het er een die voortdurend zichzelf ontkent en moet overwinnen.
Is een ‘religieloos christendom’ mogelijk? Mensen als Rollins proberen er vorm aan te geven, gevoed door theologen als Bonhoeffer en postmoderne denkers als Žižek en John D. Caputo. Geloof is overgave aan het leven, zonder religieus vangnet. Het biedt geen zekerheden, maar drijft op vertrouwen, hoop tegen beter weten in.
De zekerheid is even zwak en sterk als de garantie die de vader aan het zoontje op zijn arm bood, in de buurt van theater Le Bataclan, in Parijs, kort na de aanslag op 13 november vorig jaar. “Er zijn slechteriken papa. Ze hebben geweren en ze kunnen ons neerschieten want ze zijn heel, heel slecht papa.”
“Klopt, ze hebben geweren maar wij hebben bloemen.”
“Ja maar, de bloemen die doen niks… zijn de bloemen er om ons te beschermen?”
Zijn vader knikt.
“En de kaarsjes ook?”
“De kaarsjes”, zegt de vader, “zijn er om de mensen die vertrokken zijn, niet te vergeten.”
Het zoontje: “Ah, de bloemen en kaarsjes zijn er om ons te beschermen.”
Zijn vader: “ja”. Dan verschijnt er een glimlach om de mond van het jongetje.
Er is geen tweede wereld achter of boven deze, we hebben er maar een. Het leven heeft geen hoger doel of zin dan dit leven zelf. Misschien is dat geloof, tot zijn essentie teruggebracht: geloof in de glimlach.