Volzin, oktober 2022, #10, pp. 40-43
Er wordt minder gevloekt op straat, God doet het niet meer zo goed als krachtterm. De Bond tegen het Vloeken zou er blij mee moeten zijn. Toch houdt de directeur van de Bond, Kees van Dijk, bij de teloorgang van het ‘godver…’ een dubbel gevoel: “We denken dat mensen de naam van God minder vaak gebruiken als scheldwoord, omdat zij niet bekend zijn met God.” Hij wijst op de voortschrijdende secularisatie. Van Dijk: “Het is treurig dat er voor God minder plek is in de maatschappij.”
Nederland raakt steeds meer ‘van God los’ en telt sinds 2022 meer niet-gelovigen dan gelovigen. Op de gelijknamige tentoonstelling, afgelopen jaar in het Catharijneconvent, werd het rappe ontkerkelijkingsproces dat ons land vanaf de jaren zestig van de vorige eeuw doormaakte nog eens treffend in beeld gebracht. De cijfers hingen er aan de wand: een kwart is atheïst, de grote middengroep weet het allemaal niet: er zal wel ‘iets’ zijn, maar wat? En dan de gelovigen: in de jaren zestig geloofde nog bijna de helft van de Nederlanders in een God die zich met ieder mens persoonlijk bezighoudt, nu is dat vijftien procent. ‘Theïsten’ worden ze genoemd: ze geloven in een persoonachtig Wezen daarboven, die los van deze wereld bestaat, het universum geschapen heeft en naar zijn wil bestiert. Geen wonder dat een knetterende vloek het niet meer zo goed doet: bijna niemand wordt er nog warm of koud van. De God daarboven is dood.
Je zou het niet verwachten van een theoloog, maar Rick Benjamins, hoogleraar vrijzinnige theologie aan de Protestantse Theologische Universiteit, zegt daar ja en amen op. De Nederlandse Geloofsbelijdenis uit 1561 leerde: ‘Wij geloven allen met het hart en belijden met de mond, dat er een enig en eenvoudig geestelijk wezen is, dat wij God noemen: eeuwig, onbegrijpelijk, onzichtbaar, onveranderlijk, oneindig, almachtig, volkomen wijs, rechtvaardig, goed en een zeer overvloedige fontein van al het goede.’ Benjamins krijgt het niet meer over zijn lippen. Ook voor hem heeft die God afgedaan.
DE GOD VAN ETTY HILLESUM
Kun je dan niet beter inpakken als theoloog, letterlijk: als spreker over God? Nee, zegt Benjamins, dan begint het voor mij pas. Theologie vandaag is puinruimen en opnieuw beginnen. Want waar dient dat woordje God eigenlijk voor? In een paar rake woorden schetst hij zijn eigen geloofservaring. ‘Het verwijst simpel gezegd en globaal gesproken naar wat ons draagt, overstijgt, roept, omvat of onderbreekt. Het helpt ons om ons in de wereld te positioneren, doordat het benoemt wat ons grond onder de voeten geeft, of ons van ons stuk brengt, wat groter is dan wij.’ Voor die complexe mix van transcendentie-ervaringen heeft de traditie ooit het concept God bedacht en er zich voorstellingen bij gemaakt. Die zijn ernstig aan revisie toe, maar zonder dat concept wil Benjamins niet verder. Het kan met een nieuwe invulling nog steeds goed mee en hij laat zien hoe dat kan.
Nadat je zijn boek hebt uitgelezen, kun je niet anders dan het met hem eens zijn: De God van het theïsme mag dan dood zijn, maar de God daarna is alive and kicking. Hij ligt nog in de couveuse van de nieuwere theologie, maar zal het met onze steun redden. Het is wel een God onder ons geworden, zo kwetsbaar met ons bestaan verweven dat hij/zij/het alleen door ons tot God gemaakt kan worden. Het is de God van Etty Hillesum, die op 12 juli 1942 in haar dagboek schrijft: ‘Ik zal je helpen God, dat je het niet in mij begeeft, maar ik kan van tevoren nergens voor instaan. Maar dit éne wordt me steeds duidelijker: dat jij ons niet kunt helpen, maar dat wij jou moeten helpen en door dat laatste helpen wij onszelf.’
In vier zorgvuldige en heldere stappen neemt Benjamins zijn lezers mee om hen in die conclusie te laten delen. De verschillende theologen die de revue passeren noemen zich radicaal, liberaal, vrijzinnig, postseculier of postmodern, en zijn het onderling lang niet eens. Maar wat hen verbindt is het vitale besef dat God er nog steeds toe doet.
THEOLOGIE NA KUITERT
Dan lijkt het raar dat het boek begint met ruime aandacht voor Harry Kuitert (1924 – 2017). Is dat niet de afbraaktheoloog, die een hele generatie meenam in zijn afscheid van kerk en geloof en haar tenslotte met lege handen achterliet? Benjamins laat echter zien hoe Kuitert niet alleen radicaal brak met het theïsme, maar ook creatief en oorspronkelijk naar nieuwe wegen speurde voor het religieuze zoeken naar zin en transcendentie. Religie als zoekontwerp, God als macht en wil, een cultureel christendom, godsdienst als menselijke verbeelding –telkens zoekt Kuitert een andere opening en verandert hij van positie. Maar, vraagt Benjamins, waarom loopt hij daarin telkens weer vast? Dat komt omdat hij als volbloed calvinist God en mens tegenover elkaar blijft stellen en met elkaar laat concurreren. De gedachte dat God door mensen heen werkt of dat mensen deelhebben aan God laat hij niet toe. Het is bij Kuitert of boven of onder, of God of mens; één van twee moet winnen. Uiteindelijk wint dan bij hem de mens, alleen gelaten met zichzelf.
Was Kuitert maar wat minder gereformeerd gebleven en was hij maar meer vrijzinnig geworden! Had hij maar wat gulziger gedronken uit de bronnen van het Duitse idealisme uit de negentiende eeuw! Dan had hij makkelijker God en mens stuivertje kunnen laten wisselen in zijn denken, meent Benjamins. Hij wijdt het tweede deel van zijn viertrapsraket helemaal aan de filosofie van Hegel en Heidegger. Hoezo, we hadden het toch over God? Ja, maar als je goed kijkt naar de schema’s waarin deze denkers over de wereld en het transcendente spreken, dan leer je dat het ook anders kan: wij zijn geen God, nee, maar God verwerkelijkt zich wel in ons. Mensen hebben als geest deel aan de Geest, beweert Hegel; het Zijn manifesteert zich in ons als zijnden, zegt Heidegger.
De lezer moet wel een beetje doorbijten bij de abstracte taal in dit deel. Maar wie het lukt, raakt vertrouwd met de gedachte dat God en mens een geschiedenis met elkaar hebben, waarin geen van tweeën dezelfde blijft. Ze hebben elkaar nodig om zichzelf te leren kennen en te worden wie ze zijn. Is dat een ketterse gedachte? Nee, het is juist de kern van het christendom, meent Hegel. In Christus werd God mens. De God daarboven stierf aan het kruis.
Op zijn beurt rekent ook Heidegger af met de God daarboven. God is niet het hoogste Zijnde, zoals de traditie dacht. God is het Zijn zelf. Het Zijn is de ruimte waarin de dingen gebeuren. Het staat niet los van of tegenover de zijnden, maar het drukt zich erin uit. In ons als zijnden komt zo het Zijn zelf aan het woord. Heidegger ontneemt zo het theïsme zijn eeuwenoude filosofische steun. Theologisch moet je dan concluderen: Schepper en schepping staan blijkbaar niet tegenover elkaar, maar verwerkelijken zich in elkaar. God bestaat niet, maar realiseert zich of gebeurt.
GOD EN MENS SCHEPPEN ELKAAR
Benjamins is dan klaar voor zijn derde stap, waarin hij het woord geeft aan hedendaagse theologen die God en mens zo samen denken, dat ze niet zonder elkaar kunnen. De God boven ons is dood – leve de God onder ons! Ook al is het niet de bedoeling van de rasdocent Benjamins om alleen een helder, encyclopedisch overzicht van de nieuwere theologie te schetsen, je kunt dit deel wel zo lezen. Een bonte stoet van auteurs passeert de revue. Eerst komt een serie interpretatietheologen aan het woord, die beweren dat we onszelf en de wereld eigenlijk niet zonder het concept God kunnen begrijpen. Dan is het de beurt van de theologen van de deconstructie. Zij constateren dat de klassieke theologie nu aan het eind van haar latijn is en zoeken naar andere manieren om uit te drukken wat geloof, God, hoop, zin etc. betekent. Ik krijg zelf ook een eervol plekje onder hen. Ze krijgen veel krediet van Benjamins, maar schieten naar zijn mening uiteindelijk toch te kort: de traditie tot op het bot ontleden is mooi, maar je moet als theoloog ook iets positiefs te bieden te hebben.
En dan blijkt het woordje God nog volop mee te doen. Constructieve theologen als Catherine Keller (‘God is de verwevenheid van alles met alles’), John W. Caputo (‘God roept en gebeurt’) en Richard Kearney (‘God is geen werkelijkheid, maar mogelijkheid’) geven een radicaal andere invulling aan het concept dan de mainstream theologie. Zij laten je onvermoede en verwaarloosde kanten van de christelijke traditie zien. De lezer krijgt weer rode oortjes bij termen als ‘een God die kan zijn’ of ‘een God die niet existeert maar insisteert’. Je hoort hier de stem van Jezus van Nazareth weer klinken.
In het laatste en vierde deel van zijn boek maakt Benjamins de balans op. Het zijn de meest kwetsbare bladzijden van het boek. De vraag was: ‘Hoe kun je God na God denken als God niet langer wordt opgevat als een bovennatuurlijk, allesbepalend en algoed wezen?’ Welnu, als je God en mens in elkaar schuift, dan kan dat.
Christelijk geloof doet in zijn kern ook precies dat. Het laat God mens worden en verhoogt de mens tot aan de rechterhand van God. Dan is het niet zo gek te zeggen dat alleen als mensen iets van zichzelf maken, ze bijdragen aan de verwerkelijking van God. ‘God is daarmee geen product van mensen’, zegt Benjamins er snel bij. ’God blijft onafhankelijk als gever van mogelijkheden die aan ons voorafgaat, als event dat wij op geen enkele manier bepalen, of als geheel dat groter, breder en dieper is dan wij.’
HET KAN OOK ZONDER
Het woord God stelt je in staat om met één simpele taalkundige greep tot uitdrukking te brengen hoe de werkelijkheid jou te boven gaat. Het verbindt je bovendien met eeuwen waarin mensen hetzelfde ervoeren. Het kan ook best zonder, geeft Benjamins toe. Hij blijft ver van een apologetisch ‘zonder geloof vaart niemand wel.’ ‘Het gebruik van de notie God (…) is niet per se nodig, maar naar mijn idee wel zinnig,’ horen we hem zeggen.
Die bescheidenheid siert hem. Maar tegelijk denk ik: mag het een onsje meer zijn? God is nog steeds een zinvolle gedachte, daarvan overtuigt het boek. Maar als die gedachte niet vitaal verbonden is met wat mensen ervaren, loopt er niemand echt warm voor. Met een God die niet meer woont in ons godallemachtig of godverdomme is het snel gedaan – de Bond voor het Vloeken heeft gelijk. Ja, zegt Benjamins, dat besef ik goed: religie is een intiem gebeuren. Maar daar gaat mijn boek nu eenmaal niet over. Ik wil doen waar vrijzinnigen goed in zijn: denkend geloven. ‘Het gaat hier om de concepten en begrippen waarmee en waarin wij over God kunnen denken. Zij staan niet los van de beleving, maar zijn wel van een andere orde.’ Aan het eind van de rit blijkt God dan een ‘heel geschikt idioom’ om onze ervaringen te duiden. Het gebruik van het woordje ‘helpt’, biedt ‘een groot voordeel’.
Grotere pretenties klinken er niet. Ik begrijp de orthodoxe gelovige die dan zegt: God kan? God mag? Neen, God moet! Aan de andere kant zullen religieuze mensen die niks meer met de God van de kerk heeft en het nu in de natuur, de kunst of het boeddhisme zoeken, de schouders ophalen. Is die door slimme theologen bedachte ‘God na God’ nu toch weer het oog van de naald waardoor zij toegang vinden tot het hemelse Koninkrijk? Zij hebben zelf al andere wegen gevonden.
Ik heb het gevoel dat met Benjamins’ keuze voor God als concept de link met de vitale ervaring makkelijk uit het oog wordt verloren. Mensen riepen vroeger om en tot God als ze zich overweldigd voelden door machten en krachten die groter en sterker waren dan zijzelf. Die ervaring balde zich samen in die drie letters. God was op begrip gebrachte emotie. Dat is het nog in de Biblebelt en in de moslimgemeenschap. Maar daarbuiten veelal niet meer. Nu uiten en duiden mensen hun gevoel van wat hen te boven gaat op andere manieren. Ze stuntelen er wat aan af, maar hebben de Bijbel en de kerkelijke traditie als format niet meer nodig.
Zou je als theoloog dan niet beter bij die levende transcendentie-ervaringen kunnen inzetten om te onderzoeken wat mensen daarin overkomt? En de vraag vooralsnog openlaten of je dan uiteindelijk bij God uitkomt? Theologie begint dan niet bij God, maar bij geloven. En dat gaat soms beter zonder dat beduimelde, bloedeloos geworden drieletterige woord.
De theoloog Paul Tillich (1886 – 1965) stelde ooit een moratorium voor: laten we een halve eeuw zwijgen over God en zien wat er gebeurt. In de tussentijd kunnen theologen proberen om zinniger taal te vinden voor wat ons draagt, overstijgt, roept, omvat of onderbreekt. Rick Benjamins houdt voet bij stuk: voor die ervaringen van transcendentie blijft hij het woordje God reserveren. In een prachtig boek laat hij zien hoe dat kan. Maar wat bij mij blijft hangen is: het hoeft niet.
Frits de Lange
Rick Benjamins, Boven is onder ons – Denken over God na God. Skandalon 2022, ISBN 978-94-93220-28-7 ı 288 blz. ı € 29,99