Tags

,

Wie is Frits de Lange?

Ik heb met plezier vijfentwintig jaar als hoogleraar ethiek aan de PThU gewerkt en ben sinds twee jaar met pensioen. Bevrijd van de werkdruk, blijf ik een beetje doen wat ik altijd al deed: studeren en schrijven. Maar nu zonder de rompslomp van academische verplichtingen. Ik leer open te staan voor andere kanten van het leven, en ook van mezelf.

Ik ben nu meer met kunst (dans, muziek) bezig dan tevoren, en dat is ook te merken aan mijn nieuwe boek. Ik doe er een pleidooi om eens door de bril van de kunsten te kijken naar de wereld. Ga om met het overweldigende leven zoals een danser zijn beweging afstemt op die van zijn danspartners of een muzikant zijn spel op dat van zijn orkest! Je bent een door en door relationeel, fysiek wezen. Dat besef zal ons ook ecologisch enorm kunnen helpen. Een ‘muzisch paradigma’ leert je om jezelf radicaal wederkerig te verhouden tot het leven dat je omringt en waarmee je bent verstrengeld.

Vroeger ondergingen we het overweldigende leven lijdzaam uit de hand van een grillige Voorzienigheid. Daarna schoten we in de reflex van de controledrang, en hebben dat in het spoor van de Verlichting lang volgehouden. Een wederkerige verhouding met het leven dat, zoals Hartmut Rosa het zegt, principieel ‘onbeschikbaar’ is – daar is het mij nu om te doen. De kunst van de afstemming.

  • Wat was voor je de aanleiding om dit boek te schrijven? Ligt het ook in het verlengde van je jarenlange werk als theoloog (en/of ethicus) op de universiteit en wat je bijvoorbeeld zei in je afscheidsrede?

Dat het leven niet maakbaar is of te plannen, dat wisten we natuurlijk al. Maar de oorlog in Oekraïne, de coronapandemie, de klimaatcrisis – ze maken dat dat besef zich nu onontkoombaar aan ons opdringt. We hebben het leven niet in de hand. Dat hoef je een theoloog niet te vertellen, hij of zij leeft van dat besef. Ik ben als gereformeerd jongetje ooit opgevoed met het idee dat je afhankelijk bent van een mysterieuze almachtige God, die met zijn ondoorgrondelijke Wil doet wat hij wil. Dat godsbegrip ben ik ondertussen helemaal kwijt. Maar wat blijft is de ervaring dat je wel door machten en krachten wordt omgeven, die je niet in de greep hebt.

In mijn boek blijft dat religieuze besef doorklinken, al probeer ik het nu filosofischer te omschrijven. We leven in een bumpy universe, zegt William E. Connolly: een geheel van kosmische en ecologische krachtenvelden, die behoorlijk op elkaar kunnen botsen, zonder dat ze rekening houden met de mens. Kijk naar de recente aardbevingen in Turkije en Syrië. Ze zijn geen overweldigende uitzondering op de regel. Heel het leven is overweldigend.

We hebben altijd gedaan en gedacht alsof wij als een Adam in het centrum van de wereld staan en een streepje voor hebben in de kosmos. Maar onze positie is eerder die van de Bijbelse Job, die alle ellende die je maar bedenken kunt over zich heen krijgt. Niet dat ons datzelfde lot ook moet gaan treffen. Maar als je wordt overweldigd door iets dat je dreigt te verpletteren, zo leer ik van hem, zeg dan niet: waarom overkomt mij dit? Maar: waarom zou mij dit niet overkomen en een ander wel?

Job was ook in mijn afscheidsrede aan de universiteit de centrale figuur. Hij belichaamt voor mij de wijsheid. Ook in mijn vorige boek Eindelijk volwassen. De wijsheid van de tweede levenshelft komt hij prominent aan het woord. Hij is de mens die maar weinig voorstelt in het universum, maar tegelijk groots en waardig in zijn rebellie tegen wat hem overkomt. Zijn wijsheid is ook, dat hij de makkelijke praatjes van zijn vrienden afwijst. Wijsheid is inzien dat je je verhaal nooit rond krijgt, religieus en filosofisch niet. Tot het einde toe volharden in de paradox en de contradictie.

  • Kunnen we het met de grote levensvragen alleen af als individu, of hebben we (ook) zingevende verbanden nodig om het leven in geestelijk opzicht aan te kunnen? (allicht zijn hier veel nuances te maken). En hoe sta je hier zelf in?  

‘Waartoe zijn wij op aarde?’ Die oude catechismusvraag blijft ons triggeren, ook al kunnen we niet goed meer met de in zekerheid gebeitelde antwoorden van vroeger uit de voeten. Wat is onze plek als mensheid in dit universum? Wat is de betekenis van mijn persoonlijke leven in het stukje geschiedenis waarvan ik deel uitmaak? Ook al vind je uiteindelijk geen antwoord, je kunt niet om de vraag heen. Ik heb de afgelopen week ook gefascineerd naar de avondhemel gekeken en de planeten Venus en Jupiter naast elkaar zien schitteren. Wat stellen we in hemelsnaam voor? En tegelijk: we zijn er toch maar mooi en kunnen er getuige van zijn!

Misschien ben ik als theoloog gevoelig voor het belang van grotere zingevingsverbanden. Zingevingsvragen zijn ook niet af te stoppen door je schouders erover op te halen en je alleen te focussen op je eigen persoonlijke autonomie. Die is altijd relatief. Je maakt deel uit van grotere krachtenvelden waartoe je je hebt te verhouden, politiek, ecologisch, planetair, kosmisch.

Die grotere verbanden draaien niet alleen om ons welzijn. En ze zijn voortdurend in beweging, bezig elkaar te doordringen en te veranderen. Ik beschrijf in mijn boek hoe we daarentegen eeuwenlang hebben geleefd in een ‘metafysische droom’ van een stabiele kosmos. Een zijnsorde, waarin wij als mens centraal stonden. Evolutionaire denkers als Darwin en Bergson, filosofen als Nietzsche en – ik ga uitvoerig op hem in – Gilles Deleuze overtuigen ons van het feit dat we deel uitmaken van een turbulente, wordende wereld, aangedaan worden door de krachten die er op elkaar botsen. Het beeld van een filosoof die vanaf een afstandje aan ‘wereldbeschouwing’ doet, klopt niet, zegt Deleuze. We kunnen de wereld niet op afstand houden. We gaan erin kopje onder. We zijn als vissen in de oceaan, als zwemmers in het water.

Sommige mensen interesseren zich niet voor dat water, ik begrijp dat niet zo goed. Ze zijn als de jonge vissen uit dat verhaaltje, die rustig aan het zwemmen zijn als ze een oudere vis tegenkomen, die de andere kant op zwemt. De oudere vis knikt ze toe en vraagt: “Môge, jongens, lekker water?” De twee jonge vissen kijken elkaar aan, terwijl de een aan de ander vraagt: “Wat is in hemelsnaam water?”

  • Wat kunnen gemeenschappen zoals kerken of andere zingevende verbanden met de inzichten uit je boek?   

Ik ben blij dat we verlost zijn van de collectieve druk van dogma’s, kerkelijk of seculier. Maar de vrijheid die we daarmee gewonnen hebben heeft ook een keerzijde: iedereen lijkt voor zichzelf opnieuw het wiel uit te moeten vinden. Individualisering maakt ons eenzaam.

Kerkelijke gemeenschappen en levensbeschouwelijke groepen hebben ondertussen een rijk geschakeerd, eeuwenoud reservoir in huis aan manieren van omgaan met het Grotere en Sterkere dan onszelf. Teksten, symbolen, rituelen, die je helpen in je levensoriëntatie. Je bent immers niet de eerste, je bent niet de enige die wordt overweldigd door het leven. Het is doodzonde dat veel mensen dat reservoir nu links laten liggen of niet meer weten te vinden.

We moeten daarom in de kerk wel volop ruimte gaan scheppen voor creativiteit en experiment en niet krampachtig boven op de traditie gaan zitten. Mijn boek eindigt met een pleidooi voor de metafoor van de dans, voor onze omgang met wat ons overstijgt. Ik vind het prachtig te merken dat er ook in protestantse kerken tegenwoordig – schoorvoetend maar toch – gedanst wordt en veel meer aandacht is voor spel, voor rituelen. De theoloog Gerardus van der Leeuw wees er in de vorige eeuw op dat cultuur ooit begon met de dans: in beweging worden gezet door wat je omringt en niet begrijpt. En dan een kring die beweging ritmisch met elkaar delen. Het is het oerbegin, zegt hij, van zowel de kunst als van de religie.

Pratend worden we het in de kerk nooit eens, maar je kunt elkaar wel bij de hand nemen en samen een ritme, een cadans zoeken om het leven weer aan te kunnen. In mijn vorige boek Heilige Onrust. Pelgrimage op weg naar het hart van religie wees ik op hoe de moderne pelgrim letterlijk de religie opnieuw uitvindt door fysiek in beweging te komen. De pelgrim wandelt. Maar vaak doet hij dat alleen in z’n eentje. Dansen, voeg ik er nu in dit boek aan toe, dat doe je ‘in onderlinge afstemming’ met anderen.

  • In zijn recensie voor Nieuw Wij schrijft Bert Altena dat het in je boek gaat om meebewegen “en al dansende, het leven te omarmen, kome wat komt” en hij merkt daarbij op: “maar hij heeft het nergens over verzet”. Hoe beoordeel je deze kritische noot?

Ik zet inderdaad in op een ultiem ja tegen het overweldigende leven. Maar soms moet je in naam daarvan nee zeggen tegen wat je in de maag gesplitst wordt, dat is waar. Dwars gaan liggen, of zoals Bert Altena dat met een verwijzing naar Deleuze noemt: tegen de stroom in zwemmen. Maar om bij dat beeld te blijven: dat lukt je alleen als je de wetten van het stromende water onderkent en eraan gehoorzaamt. Je zwemt geen centimeter tegen de stroom in zonder liefde voor het water. Wellicht is Deleuze zelf in dit verband een mooi voorbeeld. Hij ging ervoor dat elk mens ‘in zijn kracht gezet’ wordt, of zoals hij het zelf zegt: zijn eigen puissance ontplooit. Maar tegelijk, of misschien juist daarom, kwam hij in verzet tegen de onderdrukkende macht van de kerk en het kapitaal.”

  • Op 3 maart was een symposium n.a.v. je boek. Welke waardevolle inzichten zijn hier wat jou betreft nog het delen waard voor de mensen die daar niet bij aanwezig waren?

Op het symposium in de Geertekerk in Utrecht was ik natuurlijk blij met her- en erkenning van het pleidooi dat ik in mijn boek doe voor een fysieke, wederkerige, fysieke afstemming op het overweldigende leven dat we niet in de hand hebben.

Maar er werden ook prikkelende vragen gesteld. Ben jij nu een religieuze humanist? vroeg Stevo Akkerman mij in zijn bijdrage die middag. ‘Ik zeg niet dat dat moet, ik ben gewoon benieuwd, vooral naar wat dat religieuze dan zou zijn.’ Ja, zou ik nu zeggen – ik ben religieus, tot in al mijn vezels, maar ik heb tegelijk een idee wat ik precies daarmee zeg. We zijn vandaag voortdurend bezig in de religie opnieuw uit te uitvinden, is mijn indruk. Al stuntelend, of zoals Akkerman het zelf doet: met poëzie.

Het boek is een joyeus ja tegen het leven, constateerde Christa Anbeek, die zelf indringend schrijft over de ontwrichtende impact van ontregelende ervaringen. “Maar mag het ook nee zijn? Boos zijn, woedend om wat je over komt. Weigeren om nog langer mee te doen nu je door hebt hoe je door het leven te grazen bent genomen?” Stap jij niet te snel over dat nee naar het ja? vroeg ze. En ga ik ook niet te achteloos om met de gevestigde religie als reservoir van rituelen? Hans Alma onderstreepte tenslotte de  ecologische urgentie van inzicht dat we als mens geen uitzonderingspositie hebben in de kosmos. Maar ze liet ook fijntjes zien dat de grondige spirituele heroriëntatie die nodig is om van ‘uitzondering’ echt tot ‘aardeling’ te worden, “in partnerschap met alles wat ons doordringt en omgeeft” nog maar net begonnen is. Hans Alma liet ons die middag letterlijk ook onze beide voeten op aarde zetten, om te laten weten hoe dat voelt. We hadden ook even kunnen dansen, maar deden het niet…