‘Heimwee naar de hemel’ heet een liedje van Maarten van Roozendaal. ‘Vroeger was de hemel gewoon een adres/ Waar je naartoe ging wanneer je leven klaar was.’ Je belt aan en iemand die je kent doet open. Je ziet je vader en je moeder en je dode vrienden weer. En alles is voor eeuwig goed. ‘’t Is een kinderlijk idee maar je groeit er overheen’, zingt Van Roozendaal dan, met ironie in zijn stem. Hij gelooft er niet meer in. Maar toch. Wat zou het prachtig zijn als we het nog wel konden. Het refrein wordt keer op keer herhaald: ‘Heimwee naar de hemel, heimwee naar de hemel.’
De een gelooft dat hij een sterretje wordt, of vervloeit als druppel in de oceaan, de ander dat dood dood is, een derde dat hij reïncarneert, en een vierde hoopt dat hij geborgen wordt ‘bij God’ – maar kan zich er geen enkele voorstelling meer bij maken.
Ik hoor bij die laatste categorie, hoewel ik er nooit zeker van ben. Eigenlijk ben ik wat het hiernamaals betreft een agnost: ik weet het gewoon domweg niet.
Ondertussen verheug ik me ook niet op een eeuwig dansfestijn op gouden pleinen. Een feest dat nooit stopt lijkt me eerder een martelende hel. Een ouderwets hiernamaals zou weleens dik tegen kunnen vallen.
Toch heb ook ik ‘heimwee naar de hemel’. Over het kinderlijke idee van een altijddurende familiereünie ben ik heen gegroeid. Maar diep in mij smeult een verlangen naar ik-weet-niet-wat, een heimwee naar een land waar ik nog nooit geweest ben, een leven dat ik nog nooit geleid heb. Heimwee naar – zo eindigt het liedje van Van Roozendaal – ‘een plek die je niet kent.’
Dat klinkt paradoxaal. Hoe kun je ooit verlangen naar iets waar je geen weet van hebt? Toch lijkt me dat de essentie van het verlangen naar de hemel. We moeten het blijven koesteren, ook al ontvallen ons de beelden waarmee we ons er een voorstelling van kunnen maken.
De egocentrische kinderwens naar een persoonlijk voortbestaan, daar kunnen we overheen groeien. Maar het verlangen naar een leven, met en voor anderen, dat groter, dieper, eerlijker, verrassender, verrukkelijker, rechtvaardiger, vrediger, liefdevoller, mooier is dan ons leven nu, dat wil ik graag wakker houden. ‘Uw Koninkrijk kome’, ik blijf het vurig bidden. Heimwee naar een beter leven dat vóór ons ligt en dat we nog nooit hebben meegemaakt. Een verlangen dat zich voedt met zijn eigen honger en alleen maar groter wordt naarmate het minder wordt vervuld. Een vreemde onrust, zolang ik leef.