Tags
Voorjaar 2008 – we organiseerden een studiedag op de Theologische Universiteit, toen nog in Kampen, over het thema ‘goed oud worden’. Renée van Riessen leverde er een filosofische bijdrage. Het was een wat ongemakkelijk betoog dat schuurde met het thema van de dag, en misschien is het daarom zo bij me blijven hangen. Neem nu zo’n begrip als ‘goed oud worden’, zei ze. Is het geen interne tegenspraak – een houten ijzer, een vierkante cirkel? Kun je ooit goed oud worden?
Aan de hand van een eigen ervaring die haar bruut confronteerde met de kwetsbaarheid van haar leven, bracht Van Riessen de dreiging ter sprake. Ik citeer: “Dreiging waarover we kunnen spreken en denken op momenten zoals dit: een aantal personen in redelijk goede gezondheid bij elkaar in een universitaire setting, bezig met reflectie over eigen en andermans leven, in het kader van ‘goed oud worden’. “Wat is de dreiging? Er zijn in je leven een aantal dingen waar je sterk aan hangt. Wat ik dan onteigening ga noemen, heeft te maken met deze beroving, dit verlies, dit moeten loslaten van iets dat je eigen is. (…) je wilt niet het slachtoffer worden van een beroving. Maar wat, als het toch gebeurt?” Van Riessen somt dan een paar dingen op die je als oudere kunnen overkomen: je verliest een been door ongeluk, het licht in je ogen, je krijgt een hersenbloeding of Alzheimer.
Het was 2008 – en we dachten hierbij toen als redelijk vitale vijftigers misschien aan onze ouders. Het is nu 2019 en we denken wellicht vandaag ook aan onszelf. In de afgelopen week spreek ik twee goede vrienden van mijn leeftijd, een met ernstige reuma, de ander met een progressieve spierziekte. Het zijn dit soort verlieservaringen, die erom vragen doordacht te worden. Renée Van Riessen doet dat, zonder larmoyant te worden. Ze doet dat sinds jaar en dag met de filosofie van Emmanuel Levinas (1906 – 1995), omdat je met hem de betekenis van dit soort ervaringen goed kunt verkennen. Zijn werk helpt ons om ons te realiseren dat het niet lukt om dit soort ervaringen ooit in een verhaal rond te krijgen en tot een goed einde brengen. Dat willen we graag, ons verhaal rond maken. En theologen bewegen daarvoor aarde en hemel. Maar Levinas is de filosoof van de crisis, de schrik, de ontwrichting, de onrust. Met hem hield en houdt Renée van Riessen ons bij de les: Blijf dicht bij de ervaring. En gebruik het woord ‘God’ alleen om je verhaal open te houden.
Van Riessen wees ons op die studiedag in 2008 daarom vriendelijk maar beslist op “de onmogelijkheid om op welke manier dan ook ‘goed oud te worden’, het zinloze zo om te weten te buigen dat het toch nog weer zin krijgt. Levinas laat ons het vreemde zien dat dwars door alles wat ons eigen is loopt. “De vraag die ik hier wil stellen,” zegt ze in haar bijdrage dan, “is niet wat iemand in al die gevallen moet doen om het leven weer op te pakken en leefbaar te maken…. mijn betoog bevindt zich in een ander frame en een ander vocabulaire dan dat van de levenskunst. Voor mij staat de vraag centraal hoe het zinloze dat mij overkomt – zinloos in de zin van betekenisloos, vormeloos – desondanks deel kan uitmaken van mijn ‘zelf’.”
Ik heb mij dat in 2008 goed in de oren geknoopt met het oog op mijn eigen onderzoeksthema, dat van het ouder worden. Daarom was ik zo blij met het recente boek van Van Riessen, Van zichzelf bevrijd. Levinas over transcendentie en nabijheid (Sjibboleth 2019) waarvoor die studiedagbijdrage van toen wellicht als vingeroefening heeft gefungeerd. Het boek biedt een ander perspectief op ouder worden, anders dan het discours van zelfredzaamheid en zelfbeschikking in het ouderenbeleid, anders dan het successful aging-paradigma in de gerontologie, anders dan de hulpverleningspsychologie die ons met verlieservaringen wil leren ‘copen’, anders ook dan de levenskunstethiek die je helpen wil om het zinloze negatieve toch nog weer in te lijven en vorm te geven in een authentiek levensverhaal.
Om Van zichzelf bevrijd met vrucht te lezen, hoef je niet oud te zijn, maar je moet er wel een poosje voor geleefd hebben. Het is een doorleefd boek, dat beschrijft wat ons zoals overkomt als we maar lang genoeg de tijd ondergaan. We worden verliefd, bedrijven joyeus de liefde, betrekken een huis, verwekken of worden zwanger, maar ook: we worden ziek, lijden pijn, verzwakken en gaan dood.
Het boek lijkt over Levinas te gaan, maar dat is schijn. Het gaat over onszelf. Zijn werk functioneert als raamwerk, een soort hermeneutisch kader dat de betekenis verkent van de fenomenen die ik net noemde.
De rode draad in het boek is de vraag wie wij zijn, wat onze identiteit is, wat mij eigen is en mij vreemd. Renée van Riessen maakt aannemelijk dat identiteit niet “het zeker zijn [is] van een gelijkblijvende kern in het zelf, en ook niet het proces waarbij zo’n kern gaandeweg wordt verworven of zeker wordt gesteld. Natuurlijk is er in elk subject wel de drang om vast te houden aan zo’n gelijkblijvende kern, maar Levinas speelt met de gedachte dat we de ware identiteit moeten zoeken in de onrustige bewegingen waarmee het subject zich constant van zijn eigen kern ontdoet.”
De idee dat we een zelfstandig, afgerond, in zichzelf rustend zelf zouden zijn of hebben is een illusie. We zijn pas onszelf in het doorlopend verliezen van onszelf aan dat wat anders is, wat ons vreemd is. Onze ‘identiteit’ is eigenlijk niets anders dan de manier waarop we een houding zoeken tegenover de voortdurende ontwrichting ervan. Dat klinkt dramatisch, maar het is minder erg dan het lijkt: het is ook een bevrijding van de last die het kan zijn om jezelf te zijn.
Wat betekent deze visie op subjectiviteit voor mensen als ze een hele poos geleefd hebben? Voor ‘ouderen’? Zo noem ik maar de mensen in wie de ervaring van het ouder worden – we ondergaan haar vanaf het moment dat we geboren worden – zich radicaal heeft verhevigd in ervaringen van verlies en verval in het aangezicht van de dood. Wat betekent een verstaan van identiteit als onteigening dan? Helpt het ons beter te verstaan wat het betekent om oud te worden? Helpt het ons beter ouder te worden?
Ik denk dat het boek van Renée van Riessen ons helpt te ontsnappen aan het paradigma van de zelfverwerkelijking dat het ouder worden in onze cultuur domineert, tot in een concept als ‘voltooid leven’ toe. Identiteit als onteigening biedt daarvoor niet zoiets als een vervangend totaal-alternatief: tot onze laatste snik zullen we blijven zoeken naar wat ons eigen is. Het ego laat ons niet los, we blijven wezens die op animale zelfhandhaving gericht zijn. Spinoza noemde dat de conatus essendi: we willen duren, we hangen aan het leven.
Maar als het ons beter lukt om innerlijk los te komen van onze gerichtheid op onszelf en ruimte in onszelf te scheppen voor dat wat van buiten binnen komt, zal het ons misschien een tikkeltje beter lukken … onszelf te zijn. Juist op het moment dat je denkt je leven in de hand te hebben, ontsnapt het je. Als je je dat realiseert wordt je identiteit eerder iets dat je ondergaat, dan dat je het construeert. We zijn onszelf ondanks onszelf, schrijft Van Riessen, Levinas citerend. “Identiteit is niet mijn bezit; zij komt pas goed uit de verf als ik er minder op gericht ben greep te houden op mijn eigen bestaan.”
Dat moet je dan toch ook een beetje leren, denk ik als ethicus bij zo’n zin: minder gericht zijn om greep te houden op je bestaan. En dat verlies dan als een bevrijding te ervaren. Wat betekent dat? Hoe doe je dat? Het is fenomenologie, maar met ondertussen een behoorlijke dosis normativiteit in zich. Ook al grenst Van Riessen zich subtiel, maar beslist af tegen het discours van de levenskunst – ze polemiseert nooit – ze verwijst toch naar een ander type levenskunst, de kunst om los te kunnen komen van onszelf. Een ethiek van de onthechting die je je eigen maakt door vooral niet te doen, af te leren. Jezelf onteigenen, je ontdoen van jezelf. In de uithoeken van de joodse en christelijke traditie (de kabbala, de mystiek) vangen we een glimp van zo’n radicale ethiek van zelfloosheid op. Dat heet daar kenosis, zelfontlediging. De Eeuwige zelf staat er model voor. De Schepper schiep de wereld door zichzelf uit de kosmos terug te trekken en ruimte te laten voor ons, zegt de joodse leer van de tzimtzum. In Christus zag God af van zijn Godheid en almacht, werd mens en vernederde zich tot op het kruis, lezen christenen in Filippenzen 2. Wie leeft volgens het model van de kenosis biedt tegenkracht aan Spinoza’s conatus. Je bent dan creatief niet door productief te zijn, maar door in te binden. Je bent je zelf niet door je schrap te zetten, maar door jezelf op te geven. Het woord ‘God’ is met dat verhaal van zelfonteigening verbonden, en daarom – en alleen daarom – blijven we het nodig houden.
Zo’n verstaan van identiteit als onteigening is volgens mij uiterst behulpzaam als een vorm van gerontologische ideologiekritiek. Het helpt ons dicht bij de ervaring van het ouder worden te blijven.
Ouder worden is hoe dan ook “inleveren”. Er gaan vroeg of laat dingen stuk in je lichaam of in je geest die niet meer te repareren zijn. En ook: je doet er maatschappelijk niet meer toe, je hebt je tijd gehad. Of ook: je verliest de liefde van je leven aan de dood. De ouderdom is als je zo bekijkt eigenlijk een en al misère, een permanente aanslag op de zijnsdrang en het joie de vivre. Het wordt allemaal alsmaar minder. In de gerontologie spreekt men over het deficit-model van oud worden. In Nederland zouden we het ook het Bert Keizer-model kunnen noemen. Er is meer heel veel meer – heel veel meer leuks ook – over de ouderdom te vertellen, zeker. Maar in elk geval ook dit. Erken het nu maar, het is waar. En laat die ervaring staan.
De verleiding is groot daar dan een rond verhaal bij te verzinnen. Door bijvoorbeeld van de ouderdom een ziekte te maken, en er alles aan te gaan doen om die te genezen. Of, als dat niet lukt, de verlieservaringen op zijn minst te compenseren met een successful aging–programma. Zo presenteren we met een dialectische toverspreuk het verlies toch weer als winst, het zelfverlies als een vorm van zelfverwerkelijking. Voor die verleiding dreigen levenskunstfilosofen en -theologen ook soms makkelijk te bezwijken. Indachtig het evangeliewoord dat wie zijn ziel wil behouden haar moet willen verliezen (Math. 10: 39) proberen we toch van de nood weer – letterlijk – een deugd te maken en de aftakeling als een paradoxale vorm van ultieme zelfvoltooiing te presenteren. Hier helpt het om je met Renée van Riessen voortdurend Levinas’ kritiek op de filosofische dialectiek van G.W.F. Hegel te binnen te brengen: de denkfiguur waarin je door een positie te ontkennen hem uiteindelijk toch weer bevestigt. Het Zelf komt door zijn vervreemding in het Andere heen tenslotte toch nog weer bij zichzelf thuis.
Je vindt dezelfde dialectiek overal in onze master narratives over ouder worden terug. In de invloedrijke ontwikkelingspsychologie van Erik Erikson voor wie het verwerven van ‘ego-integriteit’ de laatste ontwikkelingstaak is in de levensloop. In de levenskunstethiek waarin je je eigen kwetsbaarheid en eindigheid in je authentieke zelfverwerkelijking integreert, en zo in staat bent hen je eigen te maken. En in de gedachte van een ‘voltooid leven’ waarbij je achter je levensverhaal zelf een punt kunt zetten omdat je vindt dat het af is.
Het zal je niet lukken zo het verlies toch nog weer als winst te lezen, leer ik van Renée van Riessen – en het is niet nodig ook. Wat je te doen staat in de ouderdom is niet afronding en voltooiing, maar onthechting, leren loslaten van wat je dacht dat je eigen was. Je bent jezelf in de manier waarop je omgaat met je zelfverlies. Een pijnlijke, ontwrichtend gebeuren, maar identiteit bestaat nu eenmaal niet anders dan uit het lood geslagen, onevenwichtig, aangevochten.
Ik worstel ondertussen nog wel met iets waarvan ik niet weet of het een persoonlijke kwestie is of ook een filosofische vraag: ik ervaar het zelfverlies nog vooral als beroving, en de beroving nog maar hoogst zelden als een bevrijding. Maar goed, als prille oudere kom ik ook nog maar net kijken, en ik heb nog een hoop te leren.
Dit artikel is een bewerking van mijn bijdrage aan het symposium t.g.v. het afscheid van prof. dr. Renée van Riessen van de PThU, 13 december 2019, Groningen