[Column Geron, september 2020 (22,3)]
Hoe komt dat?
Ik onthoud mij van een moreel verwijt, maar zoek een verklaring in een sociologisch gegeven.
De Franse schrijver, econoom en politicus Hervé Juvin (1956), wijst in zijn boek Hoe de wereld verandert op de gemiddelde levensduur die in anderhalve eeuw tijd is verdubbeld. Voor het eerst in de geschiedenis verwachten mensen zo lang te leven, dat de ambitie van een quasi-eeuwig leven zich heimelijk in hen kan nestelen. Daarom weten zij moeilijk plaats te maken voor anderen.Met de langere levensduur kondigt zich een mutatie in het algemeen menselijke patroon aan, die gezien de wankele ecologische en sociale toekomst van de planeet dramatisch kan uitpakken. De aarde is niet berekend op de (doorgaans te grote) ecologische voetafdruk van zoveel miljarden.Die verdubbelde levensverwachting is meer dan een cadeau van een paar jaartjes erbij. Het is een antropologische revolutie, een novum in de geschiedenis. ‘We hebben een eind gemaakt aan de kwistigheid van het leven; in plaats daarvan sparen we elk afzonderlijk bestaan’, schrijft Juvin. Wie er statistisch al jong op kan rekenen dat hij tachtig of negentig wordt, krijgt een andere verhouding tot de tijd en tot de grote gebeurtenissen van het leven. Niet bedreigd door oorlog, honger of pandemieën heeft de naoorlogse generatie in het Westen haar hoop op dít leven gevestigd. Het leven wordt het grootste goed, boven al het andere. Veel mensen overlijden nog steeds jong, maar nu zeggen we er in één adem bij: té jong. We rekenen begrijpelijkerwijs op meer, en we vinden ook dat we er recht op hebben.
Wie zich nestelt in het aardse alsof hij bijna het eeuwige leven heeft, kan ook wel zonder hiernamaals leven. Dat gebeurt ook: de cultuur seculariseerde na de jaren vijftig in rap tempo. Er moet wel een verband bestaan tussen deze radicale dereligiosering en de insnoering van het tijdsperspectief tot één generatie.
De jaren zestig-generatie nam afscheid van de verticale samenleving, constateert de Amerikaanse schrijver en dichter Robert Bly (1926). In een verticale samenleving zijn ouderen een schakel tussen de komende generatie en de oergeschiedenis van de voorouders. De zin van hun levensfase is met die rol gegeven. De babyboomgeneratie schiep een sibling society: een horizontale samenleving van gelijken, waarin de relatie tussen jong en oud als een gelijktijdige wordt gezien, niet als een relatie tussen een gaande en een komende generatie.
We kunnen niet meer terug naar vroeger en moeten dat ook niet willen. Toch dreigen we zo wel een onmisbaar besef kwijt te raken: de idee dat we borelingen en stervelingen zijn. Zonder de gedachte dat het goed is dat generaties verdwijnen, dringt het bewustzijn moeilijk tot ons door dat het leven zonder ons door moet gaan. En alleen zonder ons door kan gaan.