Hoe heurt het eigenlijk? was een vermakelijk tv-programma waarbij Jort Kelder op bezoek ging bij de wereld van oud geld. Dat we allemaal gelijk zijn aan elkaar, die boodschap blijkt aan de hogere klasse niet besteed.
Zij wil, door sociale distinctiedrang gedreven, met zichzelf het levende bewijs leveren van het tegendeel. Subtiel maakt de beschaafde elite aan buitenstaanders duidelijk wie bij OSM, Ons Soort Mensen, behoort. Hoe je je kleedt en gedraagt, hoe je iets zegt. Iets is zo. Iets doe je gewoon niet. Het is niet gebak maar taartje, je draagt geen pantalon of kostuum maar een broek, een pak en een das. Je hebt geen koelkast maar een ijskast, geen auto maar ‘ooto’ en je gaat niet naar het toilet maar naar de wc. Over geld praat je niet en “eet smakelijk” zeggen is ordinair.
Je kunt je nog zo keurig gedragen, maar als je niet in deze wereld bent groot geworden, val je al snel door de mand. Met praat, daad en gewaad markeren de hogere kringen dat zij niet tot het gewone volk behoren. Fijntjes word je op jouw plek gewezen.
Het OSM-gevoel is niet voorbehouden aan rang en stand. Het zit in de aard van ons menselijk beestje. Ook in religieuze gemeenschappen word je soms geraffineerd duidelijk gemaakt of je erbij hoort of niet.
Je zou verwachten dat kerken minder grensgevoelig zijn omdat ook hun God geen onderscheid maakt. Maar de ervaring leert anders.
Bij gereformeerden gebeurt het met de leer. Geloof je niet in de lichamelijke opstanding van Jezus? In zijn verzoenend lijden en sterven? Dan lig je eruit. In andere kringen gaat het fijnzinniger: één verkeerd woord of alleen je accent al kan je verraden. Zeg je gristelijk of kristelijk? Van huis uit zeg ik dat laatste, maar sommige vrijzinnigen vinden dat vreselijk. Bij de Remonstranten schijn je ree-monstranten en ruh-monstranten te hebben, zij-instromers uit de orthodoxie en de nazaten met het 17e eeuwse DNA van Arminius nog in hun genen, die toch een beetje neerkijken op die nieuwkomers. Ik werd als casual geklede gereformeerde dominee bij een kerkelijke plechtigheid ooit ook fijntjes op mijn volkse afkomst gewezen door Nederlands-hervormde bobo’s in donkerblauw pak en das (of toch: kostuum en stropdas?).
Iets doe je gewoon niet. Zo is het.
Bestaat het echt? Een grenzeloos wij, dat geen ‘zij’ meer nodig heeft om zich boven te verheffen? Een warm bad waarin mijn ik, zonder allerlei subtiele identity markers, helemaal kopje onder mag gaan?
Ik droom ervan, maar ben bang dat geen enkele menselijke gemeenschap die ruimhartigheid ooit zal kunnen opbrengen. Misschien is dat wij-zonder-grenzen wel een ander woord voor ‘God’ zelf.