Tags

, ,

Column Volzin, juni 2021 (jg. 20, #6), 57

Tot nog toe lachte de geschiedenis ons babyboomers toe, maar nu lijkt zij zich tegen ons te keren. Wie in het eerste decennium na de Tweede Wereldoorlog is geboren – ikzelf ben van 1955 -, kon rekenen op vrede en groeiende welvaart in de jaren vijftig, hoger onderwijs (ook voor vrouwen) in de jaren zestig, riante salarissen in de kennis- en diensteneconomie, goedkope huizen in de jaren zeventig en tachtig, en ten slotte de macht in de jaren negentig. En ja, we hadden het heel krap in onze jeugd en we zijn niet allemaal met een gouden lepel in de mond geboren. Toch ging het de babyboomgeneratie doorgaans voor de wind.

Anti-boomer sentiment

Maar de toon in het publieke debat verhardt.

Nu slurpen we het zorgbudget op na eerst de winst van Slochteren te hebben opgesoupeerd. En starters kunnen geen woonruimte vinden omdat wij in te grote, gasverslindende huizen wonen. Is het zo vreemd dat we in de coronacrisis ‘dor hout’ zijn geworden dat nodig gekapt moet worden? De filosoof Ad Verbrugge onlangs in de krant: “De babyboomers drukken opnieuw een stempel op het maatschappelijk gemoed. Je zou kunnen zeggen: Ze flikken het ’m weer! In de jaren zestig bepaalden de babyboomers met hun rebellie de stemming. Nu doen ze dat met hun angstigheid.”

Hoe daarop te reageren? In de verdediging schieten en van je afbijten? Beweren dat het hele generatie-denken sociologische onzin is omdat behoren bij een geboortecohort nu eenmaal niets zegt over leefstijl? Je zet zo generaties tegen elkaar op, die elkaar hard nodig hebben!

Allemaal waar. Toch denk ik dat dertigers en veertigers een punt hebben met hun anti-boomer sentiment.

Ik geloof niet dat de babyboomers moedwillig de aarde hebben geplunderd”, zegt Maarten Labots, voorzitter van de Duurzame Jonge 100. “Maar het is wel duidelijk dat ze een lening op de toekomst hebben genomen die onze generatie moet afbetalen. Dat heeft iets onrechtvaardigs.”

Gehecht aan het leven

Laten we de hand in eigen boezem steken. Nee, de babyboomer is geen egoïst. Maar de kern van het verwijt zou kunnen zijn dat onze generatie moeite heeft om een generatie te zijn: een schakel te zijn tussen de voorgaande en de volgende. Dat is ook wel begrijpelijk. Voorgaande generaties leefden zo kort, dat het er in hun leven vooral om ging de erfenis van het voorgeslacht door te geven aan de volgende. De gemiddelde levensduur is nu in anderhalve eeuw tijd verdubbeld van veertig tot tachtig. En de coronacrisis maakt duidelijk: ook tachtigers hechten nog aan het leven. Ze willen nog een poosje blijven, en terecht. Maar weten we daarom misschien ook zo moeilijk aan het lot van volgende generaties te denken?

Roman Krznaric, auteur van De Goede Voorouder, stelt ons het Zevende Generatie-principe van inheemse Amerikanen ten voorbeeld: elke cruciale beslissing die wij nemen moet ten goede komen aan zevende generatie na ons.

Dat besef schakel te zijn in een keten van generaties is te laat en te weinig bij ons doorgedrongen. “Ben jij, pappa, een goede voorouder geweest?” In een tv-portret van Krznanic stelt één van zijn kinderen hem zelf op de man af de vraag. “Oh nee”, roept hij uit, “we waren de grootste CO2 criminelen in de geschiedenis!”

Grijs en groen

Krznanic laat in zijn boek zien hoe we in de twintigste eeuw – terwijl we op de barricaden stonden tegen kolonialisme overzee – in feite zelf de toekomstige generaties als slaaf hielden; hoe verder weg in de toekomst des te minder waren zij ons economisch waard.

Het heeft eeuwen geduurd, voor we beseften dat slavernij een misdaad is. Het duurde ook lang voordat onze ogen gingen voor de roofbouw op toekomstige generaties. Die blinde vlek is dus niet op één generatie af te wentelen.

Gelukkig leven we tegenwoordig langer dan ooit tevoren. Ook grijze koppen krijgen nog ruim de kans om groen te gaan denken en doen.

Frits de Lange