De dood is niet meer wat hij geweest is. Overviel hij ons ooit onverhoeds als een sluipende vijand, nu zien we hem doorgaans lang van te voren aankomen. We sterven nu meestal oud, stokoud. Vroeger kon je als tachtigjarige zeggen dat je een lot uit de loterij had getrokken. Vandaag kun je er min of meer op rekenen dat je tachtig wordt, al kan dat natuurlijk tegenvallen. Maar dood gaan we, daar kunnen we honderd procent zeker van zijn.
Door de lange levensverwachting verandert het sterven echter ingrijpend van karakter. We gaan niet meer plots dood aan cholera, pest of griep, maar aan hartfalen, kanker en beroertes, ziektes die de weg naar het einde vaak lang en moeizaam maken. De dood komt meestal niet meer als een dief in de nacht, maar als een langverwachte, soms ook welkome gast. Daardoor zullen we ook ethisch anders over sterven (moeten) gaan denken. We worden niet alleen zelf verantwoordelijk gemaakt voor onze oude dag, maar ook voor het moment van onze dood. En voor de rol die de arts daar vaak bij speelt. Want een ‘natuurlijke’ dood bestaat bijna niet meer. In zes op de tien sterfgevallen is sprake van een dokter die assisteert bij het overlijden.
Tegenstanders van euthanasie vergeten deze achtergronden vaak. Bij een beroep op de natuur of op God (op ‘Zijn tijd’) wordt volgens hen onze toegenomen menselijke verantwoordelijkheid echter ontkend. We willen en kunnen niet meer dood zonder de dokter. En de dokter moet daarbij iets doen of bewust iets nalaten – ook dat is een medische beslissing. Maar betekent die toegenomen verantwoordelijkheid ook dat alleen een gepland levenseinde menswaardig is? Daar lijkt het soms op. De euthanasiewet uit 2001, ooit bedoeld als juridische uitweg voor de arts die met de rug tegen de muur staat, wordt in de publieke discussie steeds meer gezien als instrument voor mensen die het moment van hun eigen overlijden willen regisseren.
Opmerkelijk, die wens van een actief vormgegeven dood. Blijkbaar speelt er meer mee dan de angst voor een beroerd sterfbed. Het sterfbed zelf lijkt uit de gratie te geraken. Sterven, dat onderga je, terwijl je het doet. De dood komt je dan hálen. We lijken dat niet meer te willen. Het liefst spreken we ook over ‘levenseinde’ en vermijden we het woord ‘stervensfase’. Waarom eigenlijk? Raar is dat: de middeleeuwers schreven boeken over stervenskunst terwijl het er zelden van kwam. De dood overviel hen. Wij zien de dood in de verte vaak al aankomen, maar willen het sterven niet meer leren.