Bien étonné de me trouver ensemble…. In een polemisch artikel (1) (2) in Trouw van 30 juni trekt Matthias Smalbrugge ten strijde tegen het driemanschap Kuitert, Holtrop en De Lange, ‘de drie heren’, die in hun opruimwoede (een vorm van ‘gereformeerde zelfdestructie’) gezamenlijk afscheid van de klassieke voorstelling van een persoonlijke God nemen en daarmee eigenlijk ook van de theologie.
Leuk stuk, met vaart geschreven, en – als men wat door de retoriek heen leest – het situeert het debat eens op een ander, beter niveau dan dat van de ketterjacht. In zijn zucht naar polemiek versmalt Smalbrugge de zaken, maar hij opent wel een discussie die hout snijdt.
Er zit een hoop Don Quichotterie in zijn betoog. Kuitert, Holtrop en ik worden gemakshalve maar even op één hoop geveegd. Meer nog (ere wie ere toe komt): Holtrop en ik worden beide rücksichtlos tot Kuitertianen verklaard. ‘God en geloof zijn gedachtenspinsels waarmee geen enkele werkelijkheid correspondeert. Nu ja, onze eigen wens- en droomwerkelijkheid.’ Het wordt mij in de mond gelegd terwijl ik het niet uit mijn pen zou kunnen krijgen (heeft hij mijn verhaal in de bundel wel gelezen?). Tja, dat wordt dan gemakkelijk polemiseren….
Nee, dan even het echte punt dat Smalbrugge aansnijdt. Hij brengt twee aspecten van het christelijke Godsbegrip ter sprake, die moeilijk met elkaar te verenigen zijn. Ik noem ze maar even zo: de kentheorie en de liefde. Ten aanzien van beide beweert hij dan dat we het persoonsbegrip niet kunnen missen. Of op zijn minst: dat het beslist nog langer mee kan.
Smalbrugge vertroebelt de discussie door van Kuitert, Holtrop en mij en bloc subjectivisten te maken, die in hun afscheid van een objectivistisch misverstaan van God zeggen dat God (‘niets anders’) een bedenksel is. Meer dan twee smaken zijn er in de kentheorie van ‘deze drie heren’ blijkbaar niet: er zijn slechts constructivisten (we maken onze werkelijkheid zelf in onze taal en verbeelding) en er zijn realisten (ons spreken refereert aan een van ons spreken onafhankelijke werkelijkheid). Wil je het laatste niet (en daar passen ‘de heren’ voor), dan ben je veroordeeld tot het eerste.
Maar, zegt Smalbrugge dan, daarin vergissen zij zich. Er is wel degelijk nog een derde optie. Die is wijsgerig wel moeilijk uit te leggen, maar de christelijke Godservaring nodigt er wel toe uit.
Ik denk dat Smalbrugge gelijk heeft: beide wegen leiden uiteindelijk tot niets. De subjectivist blijft kentheoretisch met zichzelf alleen over, de objectivist heeft tenslotte wel een bestaande God, maar geen band met Hem. Is er dan niet een Derde Weg, een manier om de winst van beide (nabijheid én realisme) te incasseren, zonder ten onder te gaan aan hun tekorten? Een realistisch constructivisme? Een subjectivistisch realisme?
Met iedereen die daarnaar op zoek wil, ga ik graag mee.
Smalbrugge doet dat blijkbaar, en vindt mij dus aan zijn zij.
Ook hij wil niet objectivistisch over God spreken. Als hij kiezen moet (maar hij wil dat niet), dan maar in het subjectivistische kamp. De transcendente God is immers geen ding onder de dingen. Maar hij is ook geen – zoals Kuitert dan maar beweert, omdat hij geen andere optie meer heeft – verzinsel. Hij is geen object, hij is geen subject, hij is …. persoon.
Die term moet je dan niet in de moderne, objectivistische zin van het woord verstaan: een persoon als een objectieve werkelijkheid, maar in de klassieke zin van het woord: als persona, personage. Een manier van zeggen, om onder woorden te brengen dat je God wel ervaart, maar alleen in bepaalde rollen, nooit vast te leggen. Er komt drama, narrativiteit in het verhaal. God verhult zich in en achter ons spreken over ‘God’, zonder erin
op te gaan. Dat is de zin ook van de triniteitsleer: Vader, Zoon en Geest als
rollen van God.
Smalbrugge schrijft dan: ‘De rollen die je Vader, Zoon en Geest kunt noemen – ze hadden evengoed andere namen kunnen dragen. Die klassieke namen komen uit de Bijbel, maar er is geen enkele dwingende reden om je daartoe te beperken. Wat mij betreft spreek je bijvoorbeeld over Geest en Ziel, animus en anima – het staat allemaal ter discussie.’
Persoonlijk (vader en zoon), onpersoonlijk (geest en ziel) over God spreken – het kan allemaal als het maar helpt om de ervaring van de (telkens weer ontglippende) Godservaring onder woorden te brengen. ‘Het staat allemaal ter discussie.’ Kijk, dat is nu taal naar mijn hart. Matthias, welkom in het kamp van de realistische subjectivisten!
Aan ons tentatieve spreken over God als ‘persoon’ beantwoordt niet ergens de werkelijkheid van een Godspersoon, maar het is een manier van zeggen om de ervaring van nabije liefde uit te drukken die wij aan Hem (maar hoezo: Hem?) opdoen.
‘Iemand als persoon ervaren’ is dan een wijsgerige manier om over de liefde te spreken. Niets minder, maar ook niets meer. ‘God als persoon ervaren’, idem dito – maar dan voor een liefde die alle verstand te boven gaat. De ervaring is werkelijkheid, de taal slaat er zo goed mogelijk een slag naar.
Dat is waarlijk religieuze theologie. Die kant moeten we op, beweerde ik ook zelf onlangs nog voor PKN-predikanten. (Zie ‘God is emotie’ – hoezo de theologie vaarwel gezegd?). Taal naar mijn hart.
Maar om verder te komen in een debat over de persoonlijke God moeten eerst die wiekende windmolens eens weg.