De demografische revolutie die zich voltrekt in de westerse samenleving is een unicum in de geschiedenis van de mensheid: voor het eerst overheersen de ouderen getalsmatig de jongeren. Er is sprake van dubbele vergrijzing: steeds meer mensen worden oud, en ouderen worden steeds ouder. Tegelijkertijd worden er steeds minder kinderen geboren. Gecombineerd met deze ontgroening leidt de vergrijzing tot ingrijpende veranderingen in de samenleving en plaatst zij ons voor grote uitdagingen. Pensioenen waren ooit bedoeld voor een korte levensavond; nu moeten ze zo’n dertig jaar (een derde van de gemiddelde levensduur) overbruggen en zijn er steeds minder werkers die het geld voor de AOW verdienen. En wie betaalt de dure zorg voor zieke ouderen, wie kijkt ernaar hen om? De participatiesamenleving moet de verzorgingsmaatschappij vervangen, maar wordt zij ook meer dan een mooi ideaal? En hoe maken we die lang durende ouderdom tot een zinvolle levensfase, zodat we niet zo snel meer ‘klaar met leven’ zijn?
De vergrijzing heeft ook geopolitieke gevolgen. Kijk je vanuit een demografisch perspectief, dan is de immigratiestroom vanuit Afrika en Azië niet echt verwonderlijk. Daar is de bevolking immers gemiddeld jong en zijn de levenskansen gering.
In de kerk tenslotte, vergrijzen we in feite driedubbel: ook de jongeren die nog wel geboren worden, komen er niet meer. Hoe geven we dan het geloof door aan de volgende generatie? Wordt de kerk een sterfhuis?
De hoop dat al deze vragen met het verdwijnen van de babyboomgeneratie zullen zijn verdwenen is vergeefs. De demografische revolutie is een blijvertje, en zal zich globaal verspreiden, overal waar de levensstandaard hoger wordt.
Werk aan de winkel
We kunnen ons er dus maar beter op instellen, en er proberen het beste – nee meer nog: iets moois! – van te maken. Er is werk aan de winkel. Om wat ons te doen staat goed in kaart te brengen helpt een onderscheid dat de gerontoloog Jan Baars ooit maakte. Je kunt, schrijft hij, de ouderdom op drie manieren benaderen. Je spreekt dan over (1) veroudering als biologische proces; (2) ouderen als een sociale categorie; (3) oud worden als existentiële ervaring.
Op alle drie niveaus vraagt de demografische revolutie om aandacht en beleid. Ik loop ze achtereenvolgens kort bij langs.
(1) De ouderdom als biologisch proces. De ouderdom komt met gebreken, en steeds meer naarmate we ouder worden. De medisch-technologische ontwikkelingen hebben in dit opzicht een dubbel effect: ze houden ons langer in leven, maar ze maken het langere leven ook zwaarder. De hoge ouderdom wordt voor veel mensen tot een zware last, zo dat sommigen er liever voor die tijd ‘uitstappen’. We moeten daarom investeren in geriatrisch onderzoek om de aftakeling zo lang mogelijk buiten de deur te houden en als zij toch komt haar zo kort te laten duren (in het jargon heet dat: de compressie van morbiditeit). Maar tegelijk moeten we investeren in een ouderenzorg die mensen optimaal leefplezier verschaft, ook al werken lijf en leden niet meer mee. Daarvoor zijn er goed opgeleide mensen nodig, die meer kunnen dan een steunkous aantrekken of een infuus verwisselen. Zij moeten oog hebben voor wat oude mensen nodig hebben een goed gesprek kunnen voeren over wat het leven ondanks alles nog de moeite waard maakt.
(2) Ouderen als sociale categorie. Oud worden betekent hoe dan ook vertragen, langzamer worden, meer tijd nodig hebben. Maar de vergrijzende samenleving wordt gedomineerd door een jeugdcultuur die het jong-zijn verabsoluteert. Wie oud is, is out. Boven de vijftig kun je een nieuwe baan vergeten. Je hebt je tijd gehad. In deze snelle, door media gedomineerde wereld draait het om snelle, dynamische, initiatiefrijke, flexibele mensen. Boven de zestig en zeventig worden ouderen daarom langzamerhand opgesloten in het getto van hun generatiegenoten. Kleinkinderen (als je ze hebt) zijn vaak de enige jonge mensen waarmee ze contact hebben. Ageism heet de sluipende marginalisering of openlijke discriminatie van ouderen als sociale groep. Er is dus werk aan de winkel, ook hier: de kerk heeft een diaconale taak in het signaleren van maatschappelijke marginalisering van ouderen, hun vereenzaming en dreigende verpaupering. Er moet militant gestreden worden voor gelijke behandeling van jong en oud, zoals we die ook bij verschillen in geslacht, ras en seksuele geaardheid nastreven.
Dominante verhalen
Maar we moeten ondertussen ook positief werken aan inspirerende beelden van ouderdom, die een aantrekkelijk alternatief vormen voor de twee dominante verhalen die in onze cultuur over de ouderdom verteld worden, en die ouderen als groep in een ho(e)kje duwen waar ze niet thuishoren.
Het eerste verhaal is dat van de ouderdom als verval. Natuurlijk, fysiek en mentaal leveren we in naarmate de leeftijd voortschrijdt. Na ons dertigste takelen we af. De sportman of –vrouw in ons kan dan met pensioen. En als we ons eenmaal hebben voortgeplant kunnen we volgens de wetten van de biologische evolutie wel dood gaan. Het leven is opgaan, blinken en verzinken. De conclusie uit dat ouderdom-is-verval verhaal is funest: laat ouderen in de samenleving maar een toontje lager zingen: ze zijn de losers. We zijn toch meer dan het zoogdier ‘mens’? We zijn niet alleen natuur, maar vooral ook cultuur, en dat des te meer naarmate we biologisch inleveren. De gerontoloog Paul Baltes vergeleek mensen met een computer: onze hardware levert bij het ouder worden wel in op snelheid, geheugen en kracht, maar de software wordt steeds complexer en verfijnder. Daarom zijn oudere werknemers in een organisatie zo belangrijk: ze hebben overzicht, voelen snel aan waar het probleem zit, hebben gevoel voor verhoudingen in het team. Ze hebben, in een woord, wijsheid. Ouderen zijn daarom onmisbaar voor de cohesie en de stabiliteit van een samenleving. Ouderdom komt met gebreken, maar ook met slimme manieren om ze te overwinnen.
Een tweede dominant, maar even funest verhaal over ouderen is meer recent en door de babyboomgeneratie bedacht. Het is het ‘leeftijd-doet-er-niet-toe’ verhaal, dat het probleem van de vergrijzing probeert op te lossen door het te ontkennen. Je bent zo oud als je je voelt en blijft forever young, zo klinkt het dan. Ik hoorde eens een mevrouw van haar ‘bekering’ getuigen, toen zij beschreef hoe bevrijd zij zich voelde, nadat ze (net als prins Claus ooit zijn stropdas) ten overstaan van haar vriendinnen haar horloge met een theatraal gebaar had afgedaan en weggegooid. De ouderdom is een deprimerende sociale constructie waarin we elkaar gevangenhouden. Hou er mee op! Ze had natuurlijk wel een punt: je hebt uitgebluste zestigers en jeugdige tachtigers. Oud zijn heeft op zich weinig met de kalenderleeftijd te maken. Een goede ouderdom is voor een deel een kwestie van geluk, goede genen, en van wat je ervan maakt. Maar alle gekheid op een stokje, ontkennen dat we oud worden, dat is struisvogelpolitiek. Moeders die net zo jong willen zijn als hun dochter, jaren zestig hippies die hun spaarzame lange grijze haren in een zielig knotje verzamelen – het is een treurig gezicht.
Een gracieuze ouderdom
Zijn er dan inspirerende verhalen te bedenken, die aan ouderen wel de plek in de samenleving geven die ze verdienen, en die het voor jongeren aantrekkelijk maakt om zelf later ook oud te willen worden? Het zal niet lukken ze uit het luchtledige vanuit het niets te verzinnen. We kunnen beter zoeken naar wat er in onze cultuur voorhanden is. Hier kan ook de christelijke traditie een bijdrage leveren. Daar is de ouderdom altijd als een groeimogelijkheid gezien en niet als aan nederlaag. Je kunt op hoge leeftijd – denk aan Nicodemus – zelfs opnieuw geboren worden!
Ik houd zelf van het beeld van ‘gracieus oud worden’. Daar zit allereerst het woord genade in: de dankbaarheid dat je oud mocht worden. Maar het gaat ten diepste om een levenshouding waarmee je de tijd die verstrijkt niet vrekkig wilt tegen- of vasthouden, maar je er in vrijheid aan overgeeft. Ik zie mensen in mijn omgeving het zo doen: ze bewegen zich sierlijk mee op de stroom van de tijd en vinden in elke levensfase een nieuw evenwicht. Het complimenteus bedoelde ‘je bent ook geen spat veranderd’ ervaren zij als een belediging. Het zijn mijn rolmodellen.
Dat brengt me op de laatste manier waarop er over ouderdom wordt gesproken:
(3) Oud worden als existentiële ervaring.
De binnenkant van ouder worden is voor elk mens anders. In vroeger tijden hadden we niet zoveel oog voor verschillen. Je behoorde je, eenmaal op leeftijd, terug te trekken uit het leven om je voor te bereiden op het sterven, het oordeel en de eeuwigheid. Nu beschouwen we de ouderdom als meer dan een prelude op de dood. Ook als laatste levensfase is het een betekenisvolle levensfase. En er is meer aandacht voor de uniciteit van elk mens. De oudere bestaat niet, ook spiritueel niet. De een worstelt met het ouder worden, de ander spreekt van de mooiste tijd van zijn leven. Voor de een stapelt zich verlies- op verlieservaring, voor de ander is de ouderdom een fase van groei en vervulling. De een verdiept, een ander verliest het geloof. Er is geen one-size-fits-all benadering voor de binnenkant van ouder worden.
Ondertussen heeft de kerk wel een lange, kostbare en rijke traditie waarin er pastoraal oog en oor is voor wat mensen innerlijk beweegt in hun latere leven. ‘Verstoot mij niet nu ik oud word, verlaat mij niet wanneer mijn kracht bezwijkt’, bidt de psalmist (psalm 71:9). Het is een bede in de dubbele zin: gericht tot God en tot de mensen.